Specifieke Monitoring

Zoomfunctie

Moeite met het lezen van de tekst? Vrijwel alle populaire browsers geven u controle over hoe groot websites worden weergegeven.

  • Windows
    Mac OS
  • Zoom in
  • Zoom uit
  • Zoom 100%
  • Muiswiel op / neer

Veel veehouders weten heel goed welke dierziekten er wel of niet op hun bedrijf spelen en houden hun statussen nauwlettend in de gaten. Maar weet u ook hoe we er landelijk voor staan? GD onderzoekt eens per twee jaar de status van een aantal belangrijke infectieuze aandoeningen in de Nederlandse rundveehouderij. Wat houdt deze 'specifieke monitoring' in, en wat zijn de resultaten?

Doel van het onderzoek, dat wordt gedaan met financiering door ZuivelNL en Stichting Brancheorganisatie Kalversector (SBK), is om te bepalen op hoeveel procent van de Nederlandse melkleverende en niet-melkleverende rundveebedrijven een bepaalde infectieuze aandoening voorkomt. Het gaat hierbij om ziekten of ziekteverwekkers, zoals salmonella, IBR, BVD, schmallenbergvirus, neospora of leptospirose. Op welke ziekten het onderzoek zich richt wordt bepaald in overleg met de sector. Hierbij spelen diverse zaken een rol, zoals de hoeveelheid schade die een ziekte aanricht, of de ziekte van dier op mens overdraagbaar is (zoönose), of van belang voor de exportpositie. Gedurende de afgelopen jaren is onder andere de landelijke status van ziekten als salmonella, IBR, BVD en schmallenbergvirus onderzocht.

Willekeurige steekproeven 

Het onderzoek naar de mate waarin een bepaalde ziekte voorkomt, gebeurt op basis van steekproeven van willekeurig geselecteerde melkleverende en niet-melkleverende bedrijven. Zij nemen, indien van toepassing, niet deel aan een certificeringsprogramma voor de desbetreffende ziekte. In de uiteindelijke berekeningen houden we vervolgens rekening met het aantal bedrijven in Nederland dat gecertificeerd vrij is van de ziekte, om zo een inschatting van de landelijke mate van voorkomen te maken. Op melkveebedrijven kan voor een aantal ziekten onderzoek worden gedaan met behulp van tankmelkmonsters. In de andere gevallen wordt tijdens de stalperiode bloedonderzoek gedaan, waarbij het aantal en de leeftijd van de te onderzoeken runderen per ziekte kan verschillen. Deelname is vrijwillig en de kosten van de dierenarts en de laboratoriumonderzoeken worden niet in rekening gebracht. Deelnemende veehouders ontvangen hun eigen uitslagen en krijgen zo inzicht in de situatie van de betreffende dierziekte op hun bedrijf.

Trends zichtbaar maken

GD voert de specifieke monitoring sinds 2003 om het jaar uit. Bij elke ronde worden resultaten van alle deelnemende bedrijven anoniem verwerkt tot een landelijk gemiddelde. Zo wordt duidelijk bij hoeveel procent van de rundveebedrijven in Nederland de betreffende ziekte voorkomt. Op die manier kunnen we trends in de tijd inzichtelijk maken. Komt een bepaalde ziekte meer of minder voor dan voorheen, of blijft de status ongeveer gelijk? En hoe verhoudt het voorkomen van de ziekte zich tussen melkleverende en niet-melkleverende bedrijven? Inzicht hierin is voor de sector van belang. Zo is het bijvoorbeeld goed om te weten hoe de situatie in Nederland is als het gaat om salmonella bij jongvee-opfokbedrijven, aangezien steeds meer melkveebedrijven de opfok van jongvee uitbesteden. In 2019/2020 zijn Mycoplasma Bovis en Coxiella burnetii op melkveebedrijven en IBR en BVD op niet-melkleverende bedrijven onderzocht.

Resultaten 2019-2020

Mycoplasma Bovis | Mycoplasma bovis (M. bovis) is een ziekteverwekkende bacterie bij runderen. Internationaal gezien staat M. bovis sterk in de belangstelling, aangezien de diergezondheidsproblematiek als gevolg van infecties met M. bovis in veel landen lijkt toe te nemen. Echter, de hoeveelheid M. bovis-besmette bedrijven in Nederland is onbekend. In de specifieke monitoring is onderzocht in welke mate M. bovis op melkveebedrijven voorkomt door M. bovis-antistoffen in bloed te bepalen van jongvee en oudere koeien. Bij 47 procent van de bedrijven werd een indicatie van een recente M. bovis infectie vastgesteld, maar het werkelijke aandeel van bedrijven met een meer of minder-recente M.bovis besmetting is waarschijnlijk een stuk hoger en betreft ongeveer driekwart van de onderzochte bedrijven. Grotere bedrijven en bedrijven met een open bedrijfsvoering bleken vaker seropositief dan kleinere bedrijven en bedrijven met een gesloten bedrijfsvoering. Oudere koeien waren vaker seropositief dan kalveren.

IBR | De gunstige ontwikkeling van de IBR-situatie op melkveebedrijven wordt gevolgd via het IBR-programma. Het onderzoek richtte zich daarom op niet-melkleverende bedrijven. Op basis van bloedonderzoek op zoogkoebedrijven bleek dat in 2019 8 procent van deze bedrijven in Nederland runderen heeft met antistoffen tegen IBR. Daarnaast werd op 8 procent van de kleinschalige rundveehouderijbedrijven (bedrijven met minder dan twintig runderen) een indicatie voor infectie met IBR gevonden door de aanwezigheid van antistoffen. Deze percentages zijn niet verschillend van de laatste meting in 2017. Ook het aantal officieel IBR-vrij gecertificeerde niet-melkleverende bedrijven blijft nog laag.

BVD | Het is de verwachting dat door de bestrijding van BVD in de melkveehouderij de mate van BVD-besmetting in de niet-melkleverende bedrijven ook zal dalen. Om hier zicht op te houden was onderzoek naar BVD in kleinschalige en zoogkoebedrijven onderdeel van de specifieke monitoring 2019/2020. Uit het bloedonderzoek bleek dat op 8 procent van de zoogkoebedrijven in Nederland het jongvee antistoffen heeft tegen BVD. In 2015 was dit 16 procent. Deze daling is vermoedelijk het gevolg van de BVD-bestrijding in de melkveehouderij en in omliggende landen. Op 12 procent van de kleinschalige bedrijven heeft het jongvee antistoffen tegen het virus, evenveel als in 2017. Om beter in beeld te krijgen wat de situatie op kleinschalige bedrijven is, is het voorstel om in een volgende ronde te kijken naar aanwezigheid van dragers op deze bedrijven.

Q-koorts| Het percentage melkveebedrijven met afweerstoffen tegen C. burnetii in tankmelk was niet afwijkend ten opzichte van 2017 en bedroeg 70 procent. Typering van DNA van C. Burnetii leverde geen aanwijzingen op dat de geitenstam, die in 2007 een uitbraak heeft veroorzaakt op melkveebedrijven, aanwezig was.

Onderzoek in 2021-2022

In het stalseizoen van 2021 worden in het kader van de specifieke monitoring opnieuw veehouders benaderd voor deelname aan onderzoeken. Het is nog niet bekend voor welke ziekten dit zal zijn. Als u wordt benaderd voor deelname aan een onderzoek stellen we uw medewerking erg op prijs. Voor de door u geïnvesteerde tijd krijgt u inzicht in de situatie van een bepaalde ziekte op uw bedrijf en voor de sector levert het belangrijke informatie op.

Oude browser

We zien dat u gebruik maakt van een verouderde browser. Niet alle onderdelen van de website zullen daardoor goed functioneren. Download nu de laatste versie van uw browser om veilig te kunnen surfen.

GD maakt gebruik van cookies om onze website te analyseren en de functionaliteit te verbeteren. Meer info vind je in ons cookiebeleid.