Zoomfunctie

Moeite met het lezen van de tekst? Vrijwel alle populaire browsers geven u controle over hoe groot websites worden weergegeven.

  • Windows
    Mac OS
  • Zoom in
  • Zoom uit
  • Zoom 100%
  • Muiswiel op / neer

Niet-zoönotische salmonella's

Salmonella Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae zijn belangrijke ziekten in de pluimveehouderij omdat deze verticaal overdraagbaar zijn en ernstige schade kunnen veroorzaken (1). S. Pullorum en S. Gallinarum zijn de eerste ziekten waarvoor een georganiseerd bestrijdingsprogramma is opgezet en zijn daardoor zeldzaam bij commercieel pluimvee (2). Op basis van wetgeving (EU) 2016/429 en (EU) 2018/1882 zijn S. Gallinarum, S. Pullorum en S. arizonae aangewezen als categorie D en E ziekten. Dat houdt in dat er voor commercieel pluimvee voorschriften gelden voor de verplaatsing van dieren binnen de EU en van en naar derde landen. Bovendien zijn het ziekten waarvoor bewaking nodig is binnen de Europese Unie.

Salmonella Pullorum veroorzaakt de ziekte van Pullorum, ook bekend als 'wittekuikendiarree' of Pullorum Disease. De ziekte veroorzaakt hoge uitval bij met name jonge dieren. Volwassen dieren zijn vaak symptoomloos drager maar verspreiden de ziekte via het ei. In sommige gevallen kan bij volwassen dieren gedurende langere tijd uitval en/of productiedaling optreden (1,3,6).

Salmonella Gallinarum veroorzaakt 'Kleinse ziekte' of Fowl Typhoid. Met name volwassen dieren van de zwaardere rassen (bruine leghennen of vermeerderingsdieren) zijn gevoelig, maar ziekte kan bij alle rassen en op alle leeftijden optreden. De ziekte is op dierniveau vaak (per)acuut, maar in een koppel soms lang aanhoudend (1,3).

S. arizonae  veroorzaakt arizonosis. Deze ziekte is met name van belang voor jonge kalkoenen waarbij bloedvergiftiging, neurologische verschijnselen en uitval optreden (1). 

 

Veternair kennisdossier Niet-zoönotische salmonella's


De kiem

Salmonella Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae  zijn gram-negatieve, niet sporen vormende bacteriën behorende tot de familie van Enterobacteriaceae. 

Het genus Salmonella bestaat uit twee species en wordt verder opgedeeld in zes subspecies met weer verschillende serotypes en biovars. Het serotype wordt bepaald aan de hand van O- en H-antigenen, en er zijn meer dan 2.500 serotypes beschreven. Slechts één species is geassocieerd met ziekteverschijnselen in warmbloedige dieren: S. enterica. Onder S. enterica vallen ook de subspecies arizonae en enterica, onder deze laatste vallen S. Pullorum en S. Gallinarum (4).

S. Pullorum en S. Gallinarum zijn biovars van hetzelfde serotype (S. enterica subsp. enterica serotype Gallinarum). Omdat dit serotype geen H-antigenen (flagellen) heeft zijn S. Pullorum en S. Gallinarum onbeweeglijk. S. arizonae heeft wel flagellen en is beweeglijk.

Salmonella kan een reeks aan verschillende virulentiegenen bezitten, afhankelijk van het specifieke sub- of serotype. Deze virulentiegenen zijn van belang voor het ziekteverloop, door o.a. te faciliteren in celinvasie en kolonisatie of overleving in macrofagen. Virulentiegenen kunnen zich ook op plasmiden bevinden, wat kleine stukjes DNA zijn die uitwisselbaar zijn tussen bacteriën. De serotypes zijn over het algemeen in te delen in twee verschillende groepen. Een beperkte groep van serotypes (waaronder  S. Gallinarum biovar Gallinarum en biovar Pullorum) geeft ‘typhoid-like’-ziekte binnen een smal gastheer-spectrum. Infectie geeft ernstige verschijnselen waarbij bacteriële vermeerdering plaatsvindt in macrofagen, die zich voornamelijk in lever en milt bevinden. Infectie van het maagdarmstelsel met ‘typhoid-like’-salmonella’s is gering, wat het risico (naast het beperkte gastheerspectrum) voor verspreiding naar de mens beperkt.

De overige serotypes geven in het algemeen geen beeld van systemische ziekte. Zij worden ‘non-typhoidal’ salmonella genoemd en zijn doorgaans zoönotisch. Zij verspreiden zich wel in het maag-darmstelsel in een breed gastheerspectrum, wat de kans op verspreiding naar (o.a.) de mens vergroot.

 

Salmonellose bij pluimvee, met de verschillen tussen gastheerspecifieke en niet-gastheerspecifieke Salmonella (5)

Verspreiding

De belangrijkste verspreidingsroute van  S. Pullorum en S. arizonae  is verticaal. Verticale transmissie is ook beschreven voor S. Gallinarum, maar horizontale besmetting speelt een grotere rol in de verspreiding. (Broed)eieren kunnen zowel transovariëel als via bezoedeling van de schaal besmet worden. Daarnaast vindt bij uitkomen van met salmonella besmette eieren eenvoudig verspreiding plaats via dons naar andere uitkomstkasten. Infectie van kuikens vindt dan plaats door ingestie, inademen, via de ogen of via de navel (1,9).

Verticale transmissie en dragerschap van Salmonella Pullorum houden de cyclus van infectie in stand (7). 

Horizontale besmetting vindt plaats door besmette mest, daarvan afkomstig stof of besmet eimateriaal. Mechanische transmissie via personen, gereedschappen, machines, voer, ongedierte en insecten spelen daarbij een belangrijke rol. Dragers kunnen de ziekte met zich meenemen, maar de rol van deze route is door all-in/all-out-management in de commerciële pluimveehouderij beperkt. Verspreiding binnen het koppel vindt plaats door fecaal-orale besmetting of door kannibalisme (van kadavers). De incubatieperiode is gemiddeld 2 tot 3 dagen voor de eerste verschijnselen en het duurt 4 tot 10 dagen voor sterfte zich tentoonspreid (1).

S. Pullorum en S. Gallinarum komen voor bij verschillende vogelsoorten en met name bij hoenderachtigen. In hoeverre deze salmonella’s in Nederland in het wild voorkomen is onbekend. S. Gallinarum werd voor het laatst gezien bij commercieel legpluimvee in 2021, S. Pullorum ook in 2021 (6). Daarnaast komt S.Pullorum een enkele keer per jaar voor bij hobbymatig gehouden pluimvee.  S. arizonae  kan voorkomen bij wilde vogels, ratten, muizen en reptielen, er zijn geen meldingen van arizonosis in Nederland bekend.  

Gevoelige diersoorten

S. Pullorum en S. Gallinarum zijn zeer gastheerspecifiek, en wordt dan ook nagenoeg alleen gezien bij vogels. Alle vogelsoorten kunnen S. Pullorum bij zich dragen, echter het aantal soorten dat klinische verschijnselen vertoond is beperkt tot kippen, kalkoenen, parelhoenders, kwartels, fazanten, mussen en papegaaien. Er zijn uitbraken beschreven bij kanaries en goudvinken. De gevoeligheid voor S. Pullorum verschilt tussen kippenrassen, waarbij lichtere rassen, met name witte leghorns, resistenter lijken dan zware rassen. Voor S. Gallinarum worden verschijnselen voornamelijk gezien bij kippen, kalkoenen, , fazanten, parelhoenders, pauwen, kwartels en ruigpoothoenders (1,8). S.arizonae komt met name voor bij kalkoenkuikens, maar andere vogelsoorten zoals kippen, eenden, wilde vogels, kanaries en papegaaien zijn ook gevoelig (1).

Volksgezondheid

Omdat S. Pullorum en S. Gallinarum gastheerspecifiek zijn, is het zoönotisch risico van deze pathogenen zeer beperkt. S. Pullorum en S. Gallinarum zijn in uitzonderlijke gevallen in staat een (milde) darminfectie bij mensen te veroorzaken (1,8). Humane infecties met S.arizonae worden niet in verband gebracht met pluimvee, maar kunnen wel voorkomen na contact met reptielen.

Overleving

S. Pullorum en S. Gallinarum kunnen als persisterende infectie aanwezig blijven in dieren, met verticale transmissie tot gevolg. Het voorkomen van deze salmonella’s in het maagdarmkanaal en de mest is laag, in tegenstelling tot zoönotische salmonella’s (1,12). S.Gallinarum kan tot ruim een maand overleven in pluimveemest, waarbij het indrogen ervan een positieve correlatie heeft met de overleving (12). Het is bekend dat salmonella’s in het algemeen goed overleven in gedroogde toestand zoals in omgevingsstof (14). S. Pullorum blijkt onder experimentele omstandigheden in aerosolvorm tot ernstige klinische symptomen bij kuikens te kunnen leiden, waarbij de mate van ziekte dosisafhankelijk was (15). Bloedmijten spelen een bewezen rol in de transmissie van Salmonella Gallinarum (10,11). De kiem overleeft goed in karkassen: het is beschreven dat S. Gallinarum 11 tot 14 dagen na het overlijden terug te vinden kan zijn in de lever en tot 32 dagen in het beenmerg (13). Pikkerij aan dode dieren kan dus een rol spelen in de verspreiding van de ziekte.

Desinfectie

Zorgvuldig reinigen en ontsmetten van de stal en inventaris is erg belangrijk, evenals goede, doorlopende ongediertebestrijding. Zonder reiniging en ontsmetting kan een stalomgeving wel twee jaar besmet blijven. Effectieve desinfectiemiddelen zijn:

  • chloorhoudende middelen
  • quaternaire ammoniumverbindingen
  • formaldehyde/formaline
  • alcohol (70%)
  • natriumhypochloriet (0,025%)

Salmonella inactiveren in de stal kan door verwarming tot minimaal 60°C bij 100% RV gedurende 24 uur (1). In voer kan salmonella worden bestreden door het voer te peletteren de korrels te persen (hierbij wordt >80°C bereikt). In broeiende mest (als de temperatuur oploopt boven 56°C) wordt Salmonella na relatief korte tijd (weken) afgedood. 


Verschijnselen

Klinische verschijnselen bij kuikens

Na verticale transmissie kan de sterfte al in het ei beginnen. De ziekte is dan meteen na het afrapen al zichtbaar. Bij kuikens die pas in de broederij besmet raken kan het een week duren voor de problemen duidelijk worden.

De verschijnselen bij kuikens kunnen zeer ernstig zijn:

  • Slechte uitkomst (bij verticale besmetting); 
  • Algemeen ziek;
  • Zwak, pompende ademhaling; 
  • Weinig eetlust;
  • Slijmerige mest;
  • Wit beslag op de cloaca; 
  • Gewrichtsontstekingen;
  • Blindheid (S. Pullorum);
  • Sterfte kan oplopen tot 90-100 procent.

De piek in de verschijnselen ligt op 7 à 10 dagen na de eerste verschijnselen in het koppel. Overlevende kuikens zijn te klein, slecht bevederd en soms kreupel (achterblijvers) (1, 8).

Kalkoenkuikens die met S. arizonae zijn geïnfecteerd kunnen de volgende verschijnselen laten zien:

  • Lusteloosheid en zwakte;
  • Trillen;
  • Anorexie;
  • Diarree;
  • Parese/paralyse;
  • Torticollis;
  • Blindheid/vergrote oogbollen als gevolg van vertroebeling van de cornea en ophoping van kaasachtig materiaal in het oog.

Klinische verschijnselen bij volwassen dieren

Een infectie met S. Pullorum op latere leeftijd verloopt vaak subklinisch. Soms zijn anorexie, diarree, uitdroging, productiedaling en sterfte waarneembaar (6). Een infectie met S. Gallinarum begint vaak met een vermindering van de voeropname, eiproductie, bevruchting en uitkomst, waarbij dieren lusteloos zijn en bolzitten. De sterfte kan bij S. Gallinarum snel oplopen en peracuut verlopen bij individuele dieren. Soms vertoont slechts een klein deel van het koppel verschijnselen, de rest van het koppel is dan mogelijk geïnfecteerd maar vertoont geen verschijnselen (gezien bij S. Pullorum) of is nog niet besmet (in het geval van S. Gallinarum) (8).

Bij kalkoenen met een S. Gallinarum-infectie worden naast anorexie, lusteloosheid en bolzitten ook dorst en groenige diarree gezien. Ook bij kalkoenen kan de sterfte snel oplopen (1). Bij kwartels worden vergelijkbare symptomen gezien als bij kalkoenen.

Morbiditeit/mortaliteit

S. Pullorum

Vooral bij kuikens jonger dan 3 weken kan de morbiditeit en mortaliteit door S. Pullorum hoog zijn (tot 100 procent). Kuikens die een vroege infectie overleven kunnen (symptoomloos) drager worden en zijn dan ook serologisch negatief (18). Als ze geslachtsrijp worden, komt de bacterie weer tot ontwikkeling, met weinig klinische verschijnselen en toenemende serorespons (19). Infectie met S. Pullorum bij oudere kuikens kan ook ziekte en sterfte geven, zij het in mindere mate. S. Pullorum kan bij (half)volwassen kalkoenen sterfte veroorzaken (1). 

S. Gallinarum

Sterfte ten gevolge van S. Gallinarum wordt met name gezien bij volwassen dieren. Echter, ook in jonge kuikens (tot een maand oud) is sterfte van meer dan 20 procent waargenomen. Bij besmetting op de eerste dag kan de sterfte nog veel verder oplopen. Na een vroege infectie blijft de uitval vaak te hoog gedurende de opfokperiode. De mortaliteit bij volwassen dieren is sterk wisselend en kan variëren van 10 tot 70 procent (1). Bij een recente uitbraak op een commerciële kalkoenhouderij in Kroatië in 2024 begonnen klinische symptomen en uitval op 21 dagen leeftijd. De getroffen koppels zijn geruimd op 60 dagen leeftijd, er was toen reeds 55,3% uitval (17). Bij kwartels is beschreven dat de uitval ook kan oplopen tot 55 procent (16).

S. arizonae

Bij volwassen dieren veroorzaakt S. arizonae zelden verschijnselen, ook sterfte ten gevolge van een infectie wordt eigenlijk niet gezien. Bij kalkoenkuikens kan de mortaliteit oplopen van 32 tot 70 procent en wordt met name in de eerste drie levensweken gezien maar kan tot vijf weken aanhouden(1).

Uitscheiding van de kiem

Verticale overdracht gebeurt voor S. Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae  transovariëel, dus door uitscheiding vanuit de eierstok in het ei. Van besmette hennen kan tot eenderde van de eieren besmet zijn. Na uitkomst kan dit leiden tot 'explosies' van kiemen en massale sterfte van de kuikens in de dagen daarna. Overdracht binnen een koppel vindt plaats via uitscheiding met de mest en pikkerij aan gestorven dieren.Overlevenden en dieren die later gedurende de opfok besmet zijn kunnen niet-uitscheidende dragers zijn. De bacteriën overleven met name in viscerale organen als de lever en milt. Deze dragers zijn met name bij S. Pullorum een belangrijke besmettingsbron.  De uitscheiding via mest en eieren neemt weer toe bij het in productie komen of onder invloed van stressfactoren zoals ruien (1,18,19).


Diagnostiek

Differentieel diagnostiek

Jonge kuikens:

  • Andere salmonella's (S. Enteritidis, S. Typhimurium);
  • Aspergillus (sterfte eerste week, na besmetting in broederij);
  • Navelontsteking;
  • Broedfouten;
  • Voer- of watertekort;
  • E. coli;
  • Clostridium perfringens;
  • Botulisme;
  • CO, CO2;
  • Aviaire Encephalomyelitis (trilziekte)

Oudere kuikens:

  • Gewrichts-/peesontsteking;
    • Mycoplasma synoviae;
  • Hartafwijkingen:
    • Marek
  • Locale infecties
    • Pasteurella multocida
    • Streptococcen
    • Andere typen salmonella

Volwassen dieren in geval van acute sterfte (met peritonitis):

  • E. coli;
  • Staphylococcus aureus;
  • Pasteurella multocida;
  • Erysipelothrix rhusiopathiae (vlekziekte)

Klinische en postmortale verschijnselen

Klinische en postmortale verschijnselen zijn niet specifiek.

Pathologie

Kuikens, S. Pullorum en S. Gallinarum:
  • Dooierrestontsteking;
  • Gezwollen organen;
  • Pneumonie;
  • Enteritis;
  • Skibulae (blindedarmproppen);
  • Spekkige haardjes in longen, luchtzakken, hart, maagwand, darmen, milt, pancreas en lever;
  • Overvulde gewrichten met geel exudaat (S. Pullorum);
  • Ontsteking voorste oogkamer (S. Pullorum);
  • Miltzwelling en hepatitis met ontstekingshaardjes (S. Gallinarum).
Oudere dieren, S. Pullorum en S. Gallinarum:
  • Bronsgroenige levers met bloedingen en necrose;
  • Ontstoken eierstok met misvormde en/of gesteelde eifollikels;
  • Vergrote nieren;
  • Pericarditis, peritonitis (sporadisch).

S. arizonae

  • Vergrote gele lever met witte foci;
  • Duodenum congestie;
  • Dooierrestontsteking;
  • Kaasachtig materiaal in darm/caeca;
  • Ontsteking van oviduct/peritoneum;
  • Ooglaesies (exsudaat in voorste oogkamer/vitrium);
  • Purulent exudaat in hersenen.

Isolatie van de kiem

S. Pullorum en S. Gallinarum zijn salmonella's zonder flagel, dus onbeweeglijk. De algemene kweekmethode voor het aantonen van zoönotische salmonella’s is gericht op de beweeglijkheid van deze bacteriën. Deze kweekmethode is daarom niet geschikt om S. Pullorum of S. Gallinarum aan te tonen. Ophoping in seleniet-cysteïne (niet bij GD) of Rappaport Vassiliadis Soja (RVS) zonder voorophoping zijn de aangewezen methoden voor monsters waarin veel omgevingskiemen kunnen worden verwacht (o.a. mestmonsters). Het is bij de GD mogelijk om S. Pullorum en S. Gallinarum te testen op mest/organen/dons/liggenblijvers. Dit gaat middels een ophoping in RVS waarna verdere identificatie gaat op basis van PCR (dons) of serotypering en biochemie (mest/organen/liggenblijvers). 

S. arizonae  is wel beweeglijk en kan met de algemene kweekprocedure worden aangetoond, wel moet er rekening mee worden gehouden dat de kolonies op de XLD-plaat af kunnen wijken van de overige salmonella´s. Indien onderzoek op S. arizonae  gewenst is, moet dit van tevoren gemeld worden. 

Bij klinische ziekte kan S. Pullorum, S. Gallinarum of S. arizonae  eenvoudig vanuit afwijkende organen worden gekweekt. Standaard media als Schapenbloedagar (SBA) of MacConkey agar zijn hiervoor geschikt. De kolonies van S. arizonae  lijken erg op die van de zoönotische salmonella’s. De kolonies van S. Pullorum en S. Gallinarum zijn meestal een stuk kleiner. Ook bij een gram-kleuring zijn S. Pullorum en S. Gallinarum kleiner dan de overige salmonella’s. 

Onderscheid tussen vaccin- en veldisolaten van S. Gallinarum kan lastig zijn. Er zijn klinische infecties beschreven met isolaten die dezelfde eigenschappen hebben als de vaccinstam (20, 21). In bepaalde situaties kunnen biochemische of genetische testen (PFGE/WGS) uitwijzen dat het een veldisolaat betreft, maar er blijft een grijs gebied waarin vaccin- en veldisolaten niet te onderscheiden zijn.

PCR

Met een algemene salmonella-PCR is ook (de afwezigheid van) S. Pullorum en S. Gallinarum aantoonbaar. Bij GD is een PCR beschikbaar voor de identificatie van S. Pullorum en S. Gallinarum uit donsmonsters (22). 

Serologie  

Omdat S. Pullorum en S. Gallinarum duidelijk invasief zijn en binnen een koppel zeer besmettelijk, zullen al vrij snel (enkele weken) na besmetting afweerstoffen aantoonbaar zijn bij een deel van de dieren (6). Serologie speelt dan ook een grote rol bij de monitoring. Voor monitoring is het begin van de broedeiproductie het meest geschikte moment voor onderzoek. Juist op dit moment treedt vaak seroconversie op bij subklinisch geïnfecteerde opfokkoppels.

Voor monitoring wordt de Snelle Plaat Agglutinatie-test (SPA) gebruikt. Kruisreacties kunnen optreden met geïnactiveerde S. Enteritidis-vaccins of S. Enteritidis-infecties (30). Kruisreacties met geïnactiveerde S. Enteritidis-vaccins zijn vaccinafhankelijk, voor de in Nederland geregistreerde vaccins minder sterk dan bij een klinische infectie en van voorbijgaande aard (23). Het levend S. Gallinarum-vaccin geeft uiterst zelden reacties in de S. Pullorum- en S. Gallinarum-antistoffen-SPA (6,24). Een infectie kan serologisch gemist worden bij (per)acute sterfte (de dieren krijgen geen tijd om te seroconverteren, m.n. bij S. Gallinarum) of als infectie met een variant-stam optreedt.

Serologische testen voor S. arizonae zijn niet beschikbaar.


Regelgeving

Nederlandse regelgeving

Op basis van het Nederlandse besluit diergezondheid is GD (25) aangewezen om de verplichte monitoring op S. Gallinarum, S. Pullorum en S. arizonae  uit te voeren. Monitoring van S. Pullorum en S. Gallinarum is verplicht gesteld voor kippen, kalkoenen, parelhoenders, kwartels, fazanten, patrijzen en eenden die bedrijfsmatig worden gehouden voor de productie van broedeieren. Monitoring van S. arizonae  is alleen verplicht voor kalkoenen. Het moment van monitoren is aan het begin van de productie (rond 22 weken voor reproductiekippen, 34 weken voor reproductiekalkoenen). Van reproductiekoppels die positief zijn voor S. Pullorum, S. Gallinarum of S. arizonae  mogen geen broedeieren worden afgeleverd.  

Europese regelgeving

De Europese regels om dierziekten te voorkomen en te bestrijden zijn vastgelegd in de Diergezondheidswetgeving (EU) 2016/429. Deze verordening is sinds is vanaf 21 april 2021 van kracht. 

Op basis van deze Diergezondheidswetgeving zijn S. Gallinarum, S. Pullorum en S. arizonae  aangewezen als categorie D ziekten. Dit betekent dat er eisen worden gesteld aan internationale handel in pluimvee en eieren. Deze eisen gelden voor bedrijven die broedeieren produceren, en zijn vastgelegd in de gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035. Hierin staat dat broederijen tenminste elke 6 weken dons-/meconiummonsters en zwakke kuikens/liggenblijvers insturen voor SP/SG-onderzoek. Tevens wordt er bemonsterd bij de aanvang van de productieperiode(s) van broedeieren, daaronder valt ook de start van een nieuwe productieperiode na een periode van rui. Aanvullend worden koppels bij aanvang van de productie en vervolgens in het kader van exportwaardigheid regelmatig beoordeeld tijdens klinische veterinaire inspecties.


Aanpak besmette bedrijven

Vaccinatie

In Nederland is er vaccin beschikbaar tegen S. Gallinarum (met kruisimmuniteit tegen S. Pullorum) wat geschikt is voor toediening bij kippen vanaf 6 weken. Kruisimmuniteit vanuit S.E.-vaccins is ook in studies beschreven (26, 28).

Antibiotica

Bij vleeskuikens en leghennen zijn deze salmonella’s niet bestrijdingsplichtig. In sommige gevallen is een behandeling met antibiotica gewenst, bijvoorbeeld in het geval van verhoogde uitval. Een behandeling met antibiotica zal de infectie niet zal genezen, waardoor dragerschap aanwezig blijft in een koppel. Uitval en productiedaling kunnen recidiverend zijn. Gezien de verticale transmissie, is het bij vermeerderingskoppels meestal de enige optie om het koppel te ruimen, om te zorgen dat de verspreiding van S. Pullorum of S. Gallinarum stopt (1, 29).

Om een beeld te krijgen van de antibiotica gevoeligheid van Salmonella Pullorum, is deze van negentien isolaten uit Nederlands pluimvee (commerciële en kleinschalige houderij) in de jaren 2011 tot en met 2024 getest.

In het geval van infectie van S. Pullorum is oxytetracycline het eerstekeusmiddel voor eileggende dieren, op basis van werkzaamheid gerapporteerd in literatuur en antibioticumgevoeligheid van isolaten uit Nederlands pluimvee. Het gebruik van sulfonamiden bij leggende hennen wordt afgeraden omdat ze mogelijk effect kunnen hebben op de vorming van de eischaal. Bij jonge kuikens en vleeskuikens zijn bij een infectie met Salmonella spp. TMP/S of doxycycline de eerstekeusmiddelen.

Een andere mogelijke behandeloptie zijn aminoglycosiden. Opties binnen deze groep antibiotica zijn apramycine, en neomycine, waarbij de gevoeligheid van Nederlandse isolaten goed is (0% resistent), en in mindere mate streptomycine (0% resistent, 32% intermediair gevoelig), maar niet spectinomycine (5% resistent, 95% intermediair gevoelig). Aminoglycosiden worden (bij orale toediening) echter maar minimaal opgenomen uit de darm en zijn daarom niet geschikt voor de behandeling van systemische infecties met S. Pullorum. Omdat Enterobacteriaceae, waartoe salmonella’s behoren, worden beschouwd als intrinsiek resistent tegen tiamuline en tylosine, zijn deze middelen geen optie voor behandeling.

Gezien de lage mate van voorkomen van Salmonella Pullorum-uitbraken in Nederland is het aan te raden om van alle gevallen de kiem te isoleren en de antibioticumgevoeligheid te bepalen. Met het resultaat van de bepaling kan het overzicht vervolgens per uitbraak worden geüpdatet.

Tabel: Percentages gevoelige (S), intermediair gevoelige (I) en resistente (R) Salmonella Pullorum-isolaten uit Nederlands pluimvee, 2011 t/m 2024


a Trimethoprim/Sulfamethoxazol is getest in een concentratieratio van 1:19.

Overige maatregelen

Opsporen/afvoeren besmette dieren

Bij reproductiepluimvee zijn S. Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae aangifteplichtig vanwege het risico op verticale overdracht. Broedeieren van positieve koppels mogen niet verhandeld worden, in de praktijk worden positieve vermeerderingsbedrijven geruimd.

Algemene maatregelen

S. Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae blijven makkelijk in de stalomgeving hangen. Goede reiniging en desinfectie met extra aandacht voor insecten, bloedluizen en ongediertebestrijding zijn dus noodzakelijk. Salmonella is gevoelig voor de meeste desinfectiemiddelen. Voorts is biocontainment van belang om te voorkomen dat de ziekte zich verspreid: indien van toepassing valt hier te denken aan ophokken, het bedrijf als laatste op de dag bezoeken, bedrijfseigen kleding, douchen en ontsmetten bij (betreden en) verlaten van het bedrijf, één op één transport, gebruik van wegwerptrays.

Maatregelen in kader volksgezondheid

S. Pullorum en S. Gallinarum vormen voor de volksgezondheid maar een zeer beperkt risico. Alle acties die ondernomen worden voor het beperken van incidentie is gekoppeld aan het feit dat het een ernstig ziektebeeld geeft bij dieren.


Preventie

Om infecties met niet-zoönotische salmonella’s te voorkomen is het in de eerste plaats belangrijk om eieren van salmonella-vrije koppels te gebruiken. De controle vindt plaats door bloedonderzoek tijdens het in de leg komen en vervolgens door klinische inspecties. Het is daarom belangrijk om bij gevallen van S. Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae bij jonge dieren een traceringsonderzoek in te stellen. Naast een salmonella-vrije herkomst zijn hygiënemaatregelen belangrijk om insleep van de ziekte te voorkomen. Na een uitbraak van S. Gallinarum is het aan te raden de volgende koppels hiertegen te vaccineren.


Literatuur

  1. Shivaprasad, H. L. B., P.A. (2013). Pullorum Disease and Fowl Typhoid. In D. E. Swayne, Glisson, J.R., McDougald, L.R., Nolan, L.K., Suarez, D.L. & Nair, V. (Ed.), Diseases of Poultry 13th edition (pp. 678 - 693). Ames, Iowa, USA: John Wiley & Sons, Inc.
  2. Schat, K. A., Nagaraja, K. V., & Saif, Y. M. (2021). Pullorum disease: evolution of the eradication strategy. Avian diseases65(2), 227-236.
  3. Berhanu, G., & Fulasa, A. (2020). Pullorum disease and fowl typhoid in poultry: a review. Br J Poult Sci9, 48-56.
  4. Grimont, P. A., & Weill, F. X. (2007). Antigenic formulae of the Salmonella serovars. WHO collaborating centre for reference and research on Salmonella9, 1-166.
  5. Revolledo, L., & Ferreira, A. J. P. (2012). Current perspectives in avian salmonellosis: Vaccines and immune mechanisms of protection. Journal of Applied Poultry Research21(2), 418-431.
  6. Molenaar, R. J., Dijkman, R., Ter Veen, C., Heuvelink, A., van Kaam, F., Augustijn, M., & Feberwee, A. (2024). A Salmonella Pullorum outbreak with neurological signs in adult layers and outbreak investigation using whole genome sequencing. Avian Pathology53(1), 44-55.
  7. Schat, K. A., Nagaraja, K. V., & Saif, Y. M. (2021). Pullorum disease: evolution of the eradication strategy. Avian diseases65(2), 227-236.
  8. Shivaprasad, H. L. (2000). Fowl typhoid and pullorum disease. Revue scientifique et technique (International Office of Epizootics)19(2), 405-424.
  9. Barrow, P. A., & Neto, O. F. (2011). Pullorum disease and fowl typhoid—new thoughts on old diseases: a review. Avian pathology40(1), 1-13.
  10. Cocciolo, G., Circella, E., Pugliese, N., Lupini, C., Mescolini, G., Catelli, E. et al., & Camarda, A. (2020). Evidence of vector borne transmission of Salmonella enterica enterica serovar Gallinarum and fowl typhoid disease mediated by the poultry red mite, Dermanyssus gallinae (De Geer, 1778). Parasites & vectors13(1), 513.
  11. Lee, H. J., Jeong, J. Y., Jeong, O. M., Youn, S. Y., Kim, J. H., Kim, D. W., et al., & Kang, M. S. (2020). Impact of Dermanyssus gallinae infestation on persistent outbreaks of fowl typhoid in commercial layer chicken farms. Poultry science99(12), 6533-6541.
  12. Smith, H. W. (1955). The longevity of Salmonella gallinarum in the faeces of infected chickens.
  13. Orr, B. B., & Moore, E. N. (1953). Longevity of Salmonella gallinarum. Poultry Science32(5), 800-805.
  14. Finn, S., Condell, O., McClure, P., Amézquita, A., & Fanning, S. (2013). Mechanisms of survival, responses and sources of Salmonella in low-moisture environments. Frontiers in microbiology4, 331.
  15. Cheng, Y., Sihua, Z., Lu, Q., Zhang, W., Wen, G., Luo, Q. et al., & Zhang, T. (2020). Evaluation of young chickens challenged with aerosolized Salmonella Pullorum. Avian Pathology49(5), 507-514.
  16. Casagrande, R. A., Barth Wouters, A. T., Wouters, F., Pissetti, C., de Itapema Cardoso, M. R., & Driemeier, D. (2014). Fowl typhoid (Salmonella Gallinarum) outbreak in Japanese quail (Coturnix coturnix japonica). Avian diseases58(3), 491-494.
  17. Lozica, L., Faraguna, S., Artuković, B., & Gottstein, Ž. (2024). Fowl typhoid outbreak on a commercial Turkey farm in Croatia. Microorganisms12(1), 165.
  18. Wigley, P., Berchieri Jr, A., Page, K. L., Smith, A. L., & Barrow, P. A. (2001). Salmonella enterica serovar Pullorum persists in splenic macrophages and in the reproductive tract during persistent, disease-free carriage in chickens. Infection and immunity69(12), 7873-7879.
  19. Wigley, P., Hulme, S. D., Powers, C., Beal, R. K., Berchieri Jr, A., Smith, A., & Barrow, P. (2005). Infection of the reproductive tract and eggs with Salmonella enterica serovar Pullorum in the chicken is associated with suppression of cellular immunity at sexual maturity. Infection and immunity73(5), 2986-2990.
  20. Van Immerseel, F., Studholme, D. J., Eeckhaut, V., Heyndrickx, M., Dewulf, J., Dewaele, I., ... & Titball, R. W. (2013). Salmonella Gallinarum field isolates from laying hens are related to the vaccine strain SG9R. Vaccine31(43), 4940-4945.
  21. Beylefeld, A., & Abolnik, C. (2023). Salmonella gallinarum strains from outbreaks of fowl typhoid fever in Southern Africa closely related to SG9R vaccines. Frontiers in veterinary science10, 1191497.
  22. Xiong, D., Song, L., Pan, Z., & Jiao, X. (2018). Identification and discrimination of Salmonella enterica serovar Gallinarum biovars Pullorum and Gallinarum based on a one-step multiplex PCR assay. Frontiers in microbiology9, 1718.
  23. Ter Veen, C., Feberwee, A., Augustijn, M., & de Wit, S. (2022). High specificity of the Salmonella Pullorum/Gallinarum rapid plate agglutination test despite vaccinations against Salmonella Enteritidis and Salmonella Typhimurium. Avian Pathology51(1), 19-25.
  24. Feberwee, A., De Vries, T. S., Hartman, E. G., De Wit, J. J., Elbers, A. R. W., & De Jong, W. A. (2001). Vaccination against Salmonella enteritidis in Dutch commercial layer flocks with a vaccine based on a live Salmonella gallinarum 9R strain: evaluation of efficacy, safety, and performance of serologic Salmonella tests. Avian diseases, 83-91.
  25. Besluit aanwijzing Gezondheidsdienst voor Dieren B.V. voor uitvoering diergezondheidsmonitoring, Artikel 2
  26. Revolledo, L. (2018). Vaccines and vaccination against fowl typhoid and pullorum disease: An overview and approaches in developing countries. Journal of Applied Poultry Research27(3), 279-291.
  27. Li, P., Guo, L., Luan, Y., Zhao, W., Cui, L., Hao, G., & Sun, S. (2023). Research Note: Effect of a live Salmonella Enteritidis vaccine against Salmonella Pullorum infection in breeder chickens. Poultry Science102(2), 102308.
  28. Chacana, P. A., & Terzolo, H. R. (2006). Protection conferred by a live Salmonella Enteritidis vaccine against fowl typhoid in laying hens. Avian diseases50(2), 280-283.
  29. Farhat, M., Khayi, S., Berrada, J., Mouahid, M., Ameur, N., El-Adawy, H., & Fellahi, S. (2023). Salmonella enterica Serovar Gallinarum Biovars Pullorum and Gallinarum in Poultry: Review of Pathogenesis, Antibiotic Resistance, Diagnosis and Control in the Genomic Era. Antibiotics13(1), 23.
  30. Gast, R. K., & Beard, C. W. (1990). Serological detection of experimental Salmonella enteritidis infections in laying hens. Avian diseases, 721-728.

Oude browser

We zien dat u gebruik maakt van een verouderde browser. Niet alle onderdelen van de website zullen daardoor goed functioneren. Download nu de laatste versie van uw browser om veilig te kunnen surfen.