Zoomfunctie

Moeite met het lezen van de tekst? Vrijwel alle populaire browsers geven u controle over hoe groot websites worden weergegeven.

  • Windows
    Mac OS
  • Zoom in
  • Zoom uit
  • Zoom 100%
  • Muiswiel op / neer
Goede huisvesting is belangrijk. Hieronder vind je meer informatie over enkele belangrijke thema's.


Luchtvochtigheid in de varkensstal

Ventilatie in de varkensstal is afgesteld op de temperatuur in de afdeling. Toch zijn er natuurlijk nog andere factoren die van belang zijn voor een goede leefomgeving van het varken. Luchtvochtigheid (RV%) is er hier één van. Het komt nog regelmatig voor dat de luchtvochtigheid in afdelingen vaak boven de 65-70% is. De luchtvochtigheid van een varkensafdeling moet ongeveer tussen de 55-75% liggen. De luchtvochtigheid van een afdeling is o.a. afhankelijk van verschillende factoren, bijvoorbeeld hokbevuiling of klimaatinstellingen.

Zowel een te hoge als te lage luchtvochtigheid in een afdeling heeft negatieve gevolgen. Een lage luchtvochtigheid zorgt voor irritatie van de slijmvliezen. Dit is voor het varken de eerste verdediging tegen ziektekiemen. Zodra de slijmvliezen niet goed hun werk kunnen doen, zal het varken eerder vatbaar zijn voor ziektekiemen. Een te hoog percentage is zeker ook niet goed. Indien de luchtvochtigheid boven de maximale waarde uitkomt (boven de 80%), is er meer verspreiding van ziektekiemen (hogere infectiedruk), condensvorming en daarmee eventuele schade aan materialen en meer kans op schimmels in de stal. Bij hoge temperaturen is het nog meer van belang om een hoge luchtvochtigheid te voorkomen (vooral bij dieren die vatbaar zijn voor hittestress zoals oude vleesvarkens en kraamstalzeugen). Varkens raken namelijk o.a. hun warmte kwijt door verdamping. Indien de luchtvochtigheid in de stal hoog is, zullen de varkens minder goed hun warmte kwijt kunnen. Ook komt het regelmatig voor dat wanneer de luchtvochtigheid in een stal te hoog is, dat ook de waarde van ammoniak aan de hoge kant is. Redenen genoeg om de luchtvochtigheid in de stal regelmatig te controleren.

Controleer de luchtvochtigheid tijdens verschillende seizoenen om te kijken wanneer deze waarden eventueel afwijken van de norm (evenals temperatuurlijsten). Doe dit ook bij verschillende diercategorieën en leeftijden. Op die manier krijg je inzichtelijk waar eventuele knelpunten voorkomen. Daarna moet nagegaan worden waarom bepaalde waarden zo hoog zijn. Is bijvoorbeeld de luchtinlaat niet voldoende groot, staat de minimum ventilatie te krap afgesteld enzovoorts. Mocht je ervoor kiezen om op basis van eventuele problemen een uitgebreide meting op je bedrijf te laten uitvoeren, dan kunnen deze gegevens meegenomen worden in de beoordeling van het klimaat.


Waterstofsulfide (H2S) gassen in varkensstallen

Het uitrijden van mest brengt risico's met zich mee. Eén van deze risico's is het gas Waterstofsulfide (H2S), ook wel eens zwavelwaterstof genoemd. Deze gassen komen vaak vrij wanneer er in de put "gerommeld" wordt. Wanneer er mest uit de put gepompt wordt is het risico op waterstofsulfide gassen in de stal hoger. Achteraf is vaak lastig na te gaan of waterstofsulfide de werkelijke oorzaak is van plotse sterfte van varkens in de afdeling.

Het gehalte van waterstofsulfide in de stallucht tijdens normale situaties is ongeveer 1-5 ppm. In lage concentraties ruimt deze gas nog als "rotte eieren". Naarmate de gehalten in de stallucht hoger worden, zal deze geur niet meer waarneembaar zijn. De symptomen bij de varkens zijn afhankelijke van de concentraties. Tot 100 ppm zullen de dieren minder voer opnemen en irritaties hebben aan de luchtwegen. Van 100 tot 500 ppm zullen varkens duidelijk moeite hebben met ademhalen en zullen zenuwaandoeningen duidelijk zichtbaar worden (bewusteloos/trillen/evenwichtstoornissen) Indien de concentraties hoger worden dan 500 ppm, dan zal vrij snel sterfte optreden.

Er is een Amerikaans onderzoek gedaan naar waterstofsulfide in varkensstallen. Tijdens het onderzoek zijn testen gedaan in stallen zonder varkens in de afdeling en zijn ook testen gedaan met varkens in de afdeling. Tijdens deze testen is het waterstofsulfide gehalte in de stal gemeten op 6 verschillende plekken op zowel "varkenshoogte" 0,1 m boven de roosters en op "mensniveau", namelijk 1,5 meter boven de roosters. In stallen waar geen varkens gehuisvest waren is de mest meer gemixt dan in de stal met varkens. De maximale waarde die gemeten kon worden was 500 ppm.

Tijdens het onderzoek is de maximale grens van 500 ppm gehaald en bestaat de kans dat de werkelijke waarde nog hoger is geweest. Deze waarden zijn gemeten in stallen waar geen varkens gehuisvest waren. In de stal waar wel varkens aanwezig waren, waren de waarden aanzienlijk lager (rond de 61 ppm). In deze stal werd maximaal geventileerd en was de luchtinlaat maximaal open. De concentraties van waterstofsulfide waren significant lager in de mens zone dan in de dier zone voor de meeste stallen. Ook wordt de waarde lager naarmate de pompactie ten einde komt. Dit doet vermoeden dat de H2S wordt uitgedreven door het mixen van de mest en dat als het proces voort duurt steeds minder vrij laat.

Als resultaat kwamen de volgende adviezen uit het onderzoek naar voren:

  • Laat nooit een persoon in de stal gedurende het uitpompen van de mest (en/of het mixen van mest).
  • Indien gebruik wordt gemaakt van een waterstofsulfide meter, doe dit dan bij de bron van het pompen/mixen of bij plaatsen waarvan bekend is dat daar weinig luchtverversing plaats vindt.
  • Zorg ervoor dat de mest niet gemixt wordt tijdens het uitpompen (dan wel zo weinig mogelijk gemixt wordt) om het risico te verminderen op hoge waterstofsulfide gehalten.
  • Indien er wel gemixt wordt, verminder dan de duur en de mate van mixen. Voorkom plotseling mixen op hoge kracht, doe in plaats daarvan het geleidelijk opvoeren van de kracht van de pomp voor het mixen van de mest.
  • Voorkom het mixen richting een vast voorwerp, zodat de mest niet kan "botsen", maar vrij kan voortbewegen.

Bron: Hydrogen sulfide spatial distribution and exposure in deep-pit swine housing (R. Swetska, Iowa State University, 2010)


Stalklimaat en vruchtbaarheid

Traditioneel is de vruchtbaarheid van zeugen in het najaar suboptimaal. Dat heeft doorgaans weinig met infectieuze aandoeningen te maken, hoewel bekend is dat in het najaar bepaalde ziektekiemen een grotere rol spelen dan in de rest van het jaar.

Uit de GD monitor blijkt bijvoorbeeld dat luchtwegpathogenen in het laatste kwartaal van het jaar steevast meer problemen veroorzaken. Iedere infectieziekte kan als nevenverschijnsel fertiliteitsproblemen verhevigen. Belangrijkere oorzaken van de slechte fertiliteit zijn echter de afname van de daglichtlengte en het (stal)klimaat. Dat laatste wordt nogal eens onderschat omdat men er vaak van uit gaat dat zeugen klimatologisch niet zo veeleisend zijn.

Te koude dekstal

In de dekstal, die in veel gevallen ook de wachtstal is, kan het in de nacht en vroege ochtenduren behoorlijk koud worden. Dat is ongunstig aangezien zeugen in het begin van de dracht vaak een relatief matige lichaamsconditie hebben. Van belang zijn bijvoorbeeld het voorkómen van tocht en van koude luchtval. Als varkens tocht niet kunnen ontwijken, bijvoorbeeld doordat ze in boxen zijn opgesloten, betekent dat een chronische stressfactor. Dat is ongunstig voor de vroege dracht. Vaak reageert de temperatuurregeling (ventilatoren, kleppen) aan de trage kant of hangt de voeler gewoonweg op een ongunstige plaats in de afdeling. Eenmalige klimaatmetingen op een mooie nazomerdag geven geen goed beeld van de situatie. Een continue meting van de staltemperatuur en eventueel de stalgasconcentraties wel.

Te warme kraamstal

Kraamstallen zijn nog steeds vaak te warm voor zeugen. De optimale staltemperatuur voor de zeug is 20°C, terwijl het in veel kraamstallen tot in de vierde week na spenen warmer is dan 24°C. De biggennestverwarming blijft vaak te lang aanstaan en een 'frisse neuzen systemen' functioneert soms matig. Ook hier geldt weer dat alleen een goed beeld van het stalklimaat gevormd kan worden op basis van continue metingen.


Waarom katten niet in de stal mogen

Toxoplasma is een parasitaire infectie die onder andere voorkomt bij varkens. Het is een zoönose, een ziekte die van dieren op mensen kan overgaan. De ziekteverwekker nestelt zich in de spieren van het varken waarna mensen besmet kunnen worden door het eten van onvoldoende verhit varkensvlees.

Toxoplasma

Toxoplasma gondii is een eencellige parasiet. Deze komt voor in de darmen van katten en lijkt op coccidiose. Katten zijn de eindgastheer. Na besmetting scheiden katten gedurende korte tijd veel oocysten (eitjes) uit. Andere dieren inclusief de mens (de tussengastheren) kunnen besmet worden door de oocysten uit kattenontlasting. Bij de tussengastheer kunnen daardoor ergens in het lichaam cysten (blaasjes) ontstaan. Afhankelijk van de plaats van die cysten kunnen mensen en dieren ziek worden. Dat varieert van een beetje spierpijn tot psychiatrische stoornissen. Als cysten onstaan in de hersenen is dat riskant. Dat geldt ook als zwangere vrouwen besmet raken, omdat de cysten zich kunnen nestelen in het ongeboren kind. Verder kunnen vooral mensen met een verzwakte afweer problemen krijgen na een infectie. Oocysten in de spieren van bijvoorbeeld varkens kunnen tot een besmetting leiden als het vlees wordt geconsumeerd. In feite ontstaan de meeste gevallen van toxoplasmose bij de mens door het eten van onvoldoende verhit besmet vlees.

Verspreiding

Uit onderzoek naar afweerstoffen in het bloed bleek dat 30 procent van de zeugen en 1,8 procent van de slachtvarkens besmet was. Tussen bedrijven komen grote verschillen voor. Van de Nederlandse wilde zwijnen is 35% of meer besmet. Het percentage besmette katten ligt in Nederland waarschijnlijk rond de 40%. In Nederland komen de meeste mensen (>80%) in de loop van hun leven wel eens in contact met Toxoplasma gondii.

Preventie

Uit het lage besmettingspercentage bij vleesvarkens blijkt dat de moderne vleesvarkenshouderij goed in staat is om de infectie te voorkomen. Belangrijk daarbij is dat katten geen toegang hebben tot de stal en het voer van de varkens. Verder moeten muizen en ratten afdoende bestreden worden en moet kannibalisme zoveel mogelijk voorkomen worden. Varkens die uitloop hebben of oppervlaktewater drinken, lopen meer kans op besmetting.


Hokbevuiling

Het minimaliseren van hokbevuiling is gunstig op het vlak van arbeid, milieu (ammoniakemissie) en diergezondheid. Varkens houden van nature hun ligruimte zo rein mogelijk. Bovendien zijn varkens gewoontedieren, dit houdt in dat het gewenste mestgedrag van bij het begin moet worden bevorderd.

Hokbevuiling kan allerlei oorzaken hebben. Een groot deel van de mogelijke oorzaken kan gevonden worden in de omgeving van het varken. Het kan bijvoorbeeld komen door een hokuitvoering (obstakels in ligplaats, ligplaats niet groot genoeg, te kleine mestruimte, geen goede drainage bij ligplaats, geen goede indeling van het hok) of het klimaat in de stal (te hoge temperaturen of juist tocht bij de ligplaats). Daarbij zijn nog een aantal overige factoren te noemen zoals diarree of overbevolking.

Goed mestgedrag bij varkens begint dus al bij de hokuitvoering. Maar hier is vaak niet meer veel aan te veranderen op het moment dat deze al gebouwd is. Welke acties kunnen dus nog ondernomen worden in een bestaande stal om zoveel mogelijk het mestgedrag van varkens te sturen? Allereerst is het zaak om de ligplaats aantrekkelijk te maken voor varkens om op te gaan liggen. Bij opleg is het belangrijk dat de ligplaats een droge en warme plek is.

Om het juiste liggedrag te stimuleren kan ervoor gekozen worden om bij de eerste dagen na opleg in te strooien en eventueel wat voer op de ligplaats te strooien. Bij opleg kunnen eventueel de rooster ook onaantrekkelijk gemaakt worden door ze nat te maken. Vaak is het beter om de ligruimte wat donkerder te maken en is het beter om afleidingsmateriaal boven het rooster te hangen i.p.v. boven de ligruimte.

Soms kunnen “noppen” op roosters ook helpen om te voorkomen dat de varkens op de roosters gaan liggen (niet prettig om op te liggen). Toch heeft dit niet de voorkeur, omdat dit eventueel pootproblemen in de hand kan helpen en het bestaande probleem niet opgelost is.

Bij het bouwen van een nieuwe stal kan al rekening gehouden worden met eventuele hokbevuiling. Belangrijk is om voldoende afstand te hebben tussen de ligplaats, voerbak en de mestruimte. Een smal en diep hok leent hier zich hier het beste voor. Daarbij is het belangrijk dat de dichte vloer voldoende helling heeft, zodat mest en urine goed naar de roosters afgevoerd worden. Houd de ligplaats (dichte vloer) in verhouding met het aandeel roostervloer zo klein mogelijk. Zorg voor een comfortabele temperatuur van de ligplaats. Een goed werkende vloerverwarming (eventueel verkoeling) is dus belangrijk. De ligplaats moet ook afgeschermd zijn van andere hokken in de afdeling. Een dichte afscheiding ter hoogte van de ligplaats is dan ook aan te raden. Zoals al eerder gezegd kan afleidingsmateriaal het beste boven de roosters gehangen worden, net als de drinknippels.

 

Oude browser

We zien dat u gebruik maakt van een verouderde browser. Niet alle onderdelen van de website zullen daardoor goed functioneren. Download nu de laatste versie van uw browser om veilig te kunnen surfen.