Actualiteiten melkgeitenhouderij

Zoomfunctie

Moeite met het lezen van de tekst? Vrijwel alle populaire browsers geven u controle over hoe groot websites worden weergegeven.

  • Windows
    Mac OS
  • Zoom in
  • Zoom uit
  • Zoom 100%
  • Muiswiel op / neer

Op deze pagina vindt u adviezen en tips over thema’s die bijdragen aan een optimale bedrijfsvoering. Het is een soort bibliotheek waar u alle artikelen die wij over de melkgeitenhouderij gaan publiceren terug kunt vinden. U kunt het dus altijd lezen wanneer het u uitkomt.

- Scrapie-genotypering

- Listeriose

- Jong geleerd is oud gedaan

- CCN bij gespeende geitenlammeren

- Floppy Kids

- Voorkomen van schijndracht

- Weefselkleuring waardevolle aanvulling bij klauwproblemen

- Fit
- Scrapie-genotypering no ook mogelijk voor geiten 
- Gastroenteritis door Listeria Monocytogenes
- Onbegrepen klauwproblemen bij melkgeiten 
- Vinger aan de pols houden met de CAE Tankmelk Check
- Zenuwverschijnselen bij  jonge lammeren
- Aandacht voor diergezondheid bij eventuele verlaging van de melkproductie op geitenbedrijven
- Diarree bij melkgeiten; is enterotoxaemie wel zo vaak de oorzaak?

Scrapie-genotypering

Wereldwijd heeft Nederland een redelijk aandeel in de export van geiten. Nederlandse geiten zijn gewild vanwege goede genetica, productie en hoge gezondheidsstatus. Om te kunnen exporteren moeten bedrijven voldoen aan enkele gezondheidseisen. Fokdieren mogen alleen worden geëxporteerd als deze afkomstig zijn van een scrapie-onverdacht bedrijf.
Door aangescherpte exporteisen mag een bedrijf sinds 2014 alleen fokdieren exporteren als het beschikt over een scrapie-onverdacht status. In juli 2020 is de Europese regelgeving zodanig gewijzigd dat geiten met een “gunstig” ofwel “ongevoelig” genotype worden beschouwd als scrapie-resistent en mogen deelnemen aan het intraverkeer (handel tussen EU-lidstaten die aan alle eisen van de EU voldoet voor het verhandelen en vervoeren van dieren en dierlijke producten). Dit zijn geiten die tenminste één D of een S hebben op codon 146 of tenminste één K hebben op codon 222, dus 146S, 146D of 222K hebben.
Het genotype kan eenvoudig worden bepaald door middel van een genotyperingstest in bloed. Genotypering kent een aantal grote voordelen; het is snel en eenvoudig uit te voeren bij het levende dier. Dit maakt enerzijds gerichte fokkerij mogelijk op scrapie-ongevoeligheid en anderzijds leent het zich voor onderzoek op individueel geselecteerde dieren ten behoeve van export en intraverkeer.
In de afgelopen drie jaar zijn ruim 60 bedrijven gestart met genotypering, met een verassend positief resultaat. Meer dan 20% van de uitslagen betrof een scrapie-resistent genotype.

Wilt u ook aan de slag met scrapie-genotypering? Neem dan een kijkje op onze website.

 

Listeriose

Listeriose is een ziekte veroorzaakt door de bacterie listeria, en vooral Listeria monocytogenes en Listeria ivanovii veroorzaken problemen bij geiten. Deze infectieziekte kan ook bij verschillende andere diersoorten en de mens voorkomen. Jaarlijks veroorzaakt Listeria monocytogenes ongeveer honderd ziektegevallen bij de mens in Nederland en het sterftepercentage daarvan ligt gemiddeld rond de twaalf procent. Listeriose komt vooral voor bij zogenaamde YOPI’s, kinderen en oude mensen, zwangere vrouwen en mensen met een verminderde weerstand, na consumptie van besmet voedsel zoals niet-gepasteuriseerde melk, rauwmelkse kazen, rauwe, gerookte of gemarineerde vis en vleeswaren. Listeria kan in de kaas terecht komen door gebruik van niet gepasteuriseerde of niet goed gepasteuriseerde melk of door nacontaminatie in een besmette omgeving. Een geitenhouder of dierenarts die assistentie verleent bij de geboorte van een met Listeria monocytogenes geïnfecteerde vrucht, loopt het risico een huidinfectie of een hersen(vlies)ontsteking op te lopen. 

Bij geiten veroorzaak Listeria monocytogenes vooral abortus en neurologische verschijnselen maar ook bloedvergiftiging, een darmontsteking en soms een met weefselversterf gepaard gaande leveraandoening. Vaak betreft het tientallen dieren op een bedrijf maar ook gevallen van meer dan honderd slachtoffers komen voor. Na infectie kunnen geiten de bacterie langdurig uitscheiden via de melk, en dit vindt niet alleen plaats bij dieren met klinische verschijnselen maar ook bij gezonde geiten. Listeria ivanovii veroorzaakt alleen abortus. Behandeling van zieke dieren heeft in veel gevallen niet het gewenste resultaat.

Listeria komt overal in de omgeving voor maar veroorzaakt pas problemen als deze bacterie zich eerst heeft kunnen vermenigvuldigen. Dit vindt in de regel plaats in een niet goed geslaagde kuil waarvan de pH te hoog is gebleven; een pH van rond de 7 is optimaal voor de groei van deze bacterie. Daarnaast kan listeria zich ook goed vermenigvuldigen bij een lage temperatuur, dus ook in de koelkast en in gekoelde melk. 

Omdat een behandeling van zieke dieren vaak teleurstellend verloopt is preventie het sleutelwoord bij de aanpak van listeriose en het allerbelangrijkste is daarin het maken van een goede graskuil waarin zo weinig mogelijk grond terecht komt om de aanvangsbesmetting met listeria zo laag mogelijk te houden. 

Mocht u vragen hebben over dit onderwerp? Neem dan contact op met uw eigen dierenarts of bel met de Veekijker tussen 15.00 en 17.00 uur (088 20 25 555, optie 3)

Jong geleerd is oud gedaan

De aandacht voor jongvee-opfok is binnen de geitenhouderij de laatste jaren flink toegenomen. Naast de maatschappelijke opinie over de zorg voor jonge dieren, maakt ook het besef dat een goede ontwikkeling van het lam bijdraagt aan de prestaties als melkgeit dat er steeds meer behoefte is aan inzicht met betrekking tot het verloop en resultaten van de opfok. Op steeds meer bedrijven wordt er, naast de geboorte- en doodmeldingen in I&R, in toenemende mate data verzameld. Maar wat kunnen we met deze data? 

Op dit moment lopen er meerdere projecten rondom jongvee-opfok. Graag nemen wij u mee in de projecten waarin GD momenteel participeert. Als gemeenschappelijke deler hebben al deze projecten dat ze bijdragen aan het creëren van inzicht in de opfok op melkgeitenbedrijven. 
Door opname van het thema ‘zorg voor jonge dieren’ in verduurzamingsplan van de melkgeitenhouderij is zowel een maatschappelijk innovatie programma (MIP) als een publiek private samenwerking (PPS) voortgekomen. De MIP is een samenwerking tussen Wageningen Universiteit (WUR), het Platform Melkgeitenhouderij en GD waarbij wordt onderzocht welke diergezondheidsproblemen zich voordoen bij jonge lammeren en welke risicofactoren daar een rol in hebben. De eerste resultaten uit dit onderzoek laten zien dat met name luchtwegproblemen op veel bedrijven de nodige aandacht vraagt. Het einddoel van dit project is om tot praktische handvatten te komen op het gebied van zorg voor jonge dieren. 

De PPS is eveneens een samenwerking tussen de WUR, het Platform Melkgeitenhouderij en GD. Dit project heeft als doel kengetallen te generen die een betrouwbaar beeld geven van de lammersterfte in de melkgeitensector. Tijdens dit project wordt ook gekeken naar het effect van de recente wijziging in I&R-registratie op de berekening van sterfte. 

Het derde project betreft een project waarin GD zich bezig houdt met de ontwikkeling van een registratie-tool. Deze is bedoeld om veehouders gemakkelijk gegevens te laten registreren tijdens de opfok om vervolgens overzichten te generen die het verloop van de opfok makkelijk inzichtelijk maken. Een aantal veehouders is hier al mee aan de slag gegaan en de eerste indrukken zijn veelbelovend! Wilt u de tool een keer gebruiken tijdens de aflamperioden en zelf ook een mooi overzicht ontvangen? Neem dan vrijblijvend contact op met GD Veekijker via 088 20 25 555.

CCN bij gespeende geitenlammeren

In april 2021 is contact gezocht met de Veekijker in verband met een toename in sterfte bij geitenlammeren rondom het spenen. Lammeren vermagerden, stonden met een bolle rug en vertoonden neurologische verschijnselen vlak voordat ze doodgingen. De lammeren kregen een rantsoen aangeboden bestaande uit brok en stro. Op advies van GD is een aantal lammeren aangeboden voor pathologisch onderzoek. Histologisch onderzoek van de hersenen wees op een ernstige vorm van cerebrocorticale necrose (CCN). 
Jaarlijks wordt de diagnose CCN gesteld bij kleine herkauwers, maar vooral bij geitenlammeren rond de speenleeftijd. CCN kan onder andere ontstaan door een tekort aan thiamine (vitamine B1). Onder normale omstandigheden wordt thiamine voldoende geproduceerd door aanwezige thiamine-producerende bacteriën in de pens. Wanneer er een verschuiving optreedt in deze pensflora kan de productie van thiamine worden verstoord en juist worden afgebroken door thiaminase-producerende bacteriën. Belangrijke risicofactoren voor een verschuiving in pensflora zijn het voeren van een koolhydraatrijk en structuurarm rantsoen en overmatig antibioticagebruik. Opmerkelijk is dat in bovengenoemde casus dieren na het verstrekken van ander ruwvoer dan stro aanzienlijk beter gingen vreten. 
Op het moment dat CCN in een koppel voorkomt, kan een koppelbehandeling met vitamine B1 uitkomst bieden. Het blijft echter belangrijker om het rantsoen van opgroeiende lammeren kritisch te bekijken, waarbij de focus moet liggen op het optimaliseren van de pensontwikkeling. 

Mocht u dit herkennen en vragen hebben neem dan contact op met uw eigen dierenarts of bel met de veekijker (088 20 25 555)

Floppy Kids

Het Floppy Kid Syndroom (FKS) is een aandoening bij pasgeboren geitenlammeren die met enige regelmaat op bedrijven wordt vastgesteld, al is de variatie van voorkomen groot; sommige bedrijven hebben het nog nooit gezien, anderen hebben jaarlijks een aantal lammeren die door deze aandoening uitvallen en op sommige bedrijven is het eens in de zo veel tijd de reden van massale uitval.

Over het algemeen treft het syndroom lammeren tussen de 5 tot 15 dagen leeftijd. De spiertonus neemt af, dieren vertonen een afwijkende zwalkende gang en tonen afwezig. Lammeren zijn vaak slecht te herkennen doordat ze er goed gevuld uit zien en lijken te slapen. Een houder merkt de lammeren vaak pas op bij een ronde door het hok. Problemen doen zich voor bij zowel lammeren aan de kunstmelk als lammeren die bij de moederdieren blijven lopen.
Ervaring uit de praktijk leert dat lammeren wonderbaarlijk kunnen genezen na toediening van bicarbonaat. Dit zout fungeert als buffer wanneer dieren een metabole verzuring ondergaan. Dat wil zeggen dat de pH-waarde van het bloed zo laag wordt dat dit een negatief effect heeft op het functioneren van de organen. Zonder behandeling zal een lam uiteindelijk ook sterven. Opmerkelijk is dat lammeren hyperventileren. Dit doen ze om een deel de overmaat aan gevormd CO2 weer uit te scheiden via de luchtwegen. Het onderscheid tussen hyperventileren of dieren met een longontsteking is niet altijd eenvoudig te maken. 

Waarom lammeren verzuren op 5 tot 15 dagen leeftijd is tot op de dag van vandaag nog onbekend. Er zijn verschillende mechanismen bekend waardoor verzuring op kan treden. Onderzoek wijst uit dat in lammeren met FKS een overmaat aan D-lactaat wordt geproduceerd. Deze lactaatvorm kan enkel worden geproduceerd door bacteriën. Wanneer en waarom deze overmatige productie in een lam plaatsvindt is niet duidelijk. Lang is gedacht dat overmatige melkopname debet zou zijn aan dit probleem. Echter zijn er ook aanwijzingen dat bedrijfsgebonden factoren een rol kunnen spelen. 

Recent heeft GD een aantal lammeren ontvangen voor pathologie die in eerste instantie verdacht werden van een longontsteking. Op sectie waren echter geen tekenen van longafwijkingen te zien. Het betrof lammeren in een goede conditie waarbij behalve een overmatig gevulde lebmaag geen bijzonderheden werden gevonden. In samenwerking met de veehouder en begeleidend dierenarts is een verdiepend onderzoek gestart. GD vraagt houders die uitval bij lammeren ten gevolge van het Floppy Kid Syndroom herkennen contact op te nemen met de Veekijker (088 20 25 555). 

Terug naar het begin van dit artikel

Voorkomen van schijndracht

Schijndracht, ook wel pseudograviditeit of hydrometra genoemd, wordt gedefinieerd als een pathologische ophoping van steriele vloeistof in de baarmoeder, waarbij een geel lichaam op één van de eierstokken aanwezig is. De verwachting is dat schijndracht op vrijwel alle melkgeitenbedrijven voorkomt. Het percentage dieren dat schijndrachtig is kan enorm verschillen, zowel tussen bedrijven alsook binnen een bedrijf tussen verschillende diergroepen en jaren. Uit Nederlands onderzoek van GD en de faculteit Diergeneeskunde in 2017 onder geitenhouders en dierenartsen bleek de incidentie 17 procent te zijn.

Ontstaanswijze en risicofactoren 
De ontstaanswijze van schijndracht is (nog) niet opgehelderd. Dat maakt het lastig om risicofactoren aan te wijzen en om de aandoening te voorkomen. Uit onderzoek blijkt dat schijndracht vaker voorkomt bij oudere melkgeiten, melkgeiten die vaker hebben geworpen en zijn er aanwijzingen dat schijndracht een erfelijkheidsfactor heeft. Ook een onvolledige of onjuiste behandeling tegen schijndracht en vroeg embryonale sterfte worden in de literatuur in verband gebracht met schijndracht. Het onderzoek uit 2017 toonde aan dat schijndracht meer voorkomt op bedrijven met een hoger aandeel duurmelkers. Ook bleek de aandoening vaker voor te komen gedurende de dekperiode.

Belang van een goed uitgevoerde behandeling is groot

Schijndracht kan succesvol behandeld worden met prostaglandinen (PG). De vloeistof uit de baarmoeder komt vrij na een eenmalige injectie PG in een spier of onderhuids. Om de kans op dracht te vergroten of om de kans op herhaald optreden van schijndracht te verkleinen, dient de behandeling na 12 dagen te worden herhaald. De kans dat de schijndracht terugkomt na één behandeling is 45 procent. Na een tweede behandeling is deze kans nog maar 3 procent. 

Gevolgen schijndracht op melkproductie onduidelijk
Vaak wordt genoemd dat schijndracht gevolgen heeft op de productie van geiten. Dit is tot op heden niet onomstotelijk bewezen. Om dit te kunnen onderzoeken zouden de melkproductiegegevens en de scanresultaten op meerdere bedrijven zorgvuldig vastgelegd en geanalyseerd moeten worden. Dit is tot op heden niet gedaan. 

Conclusie
Schijndracht is een aandoening die veelvuldig voorkomt. Over het ontstaan en de mate van voorkomen van de aandoening bij geiten is weinig bekend. Uit het onderzoek is gebleken dat de behandeling van schijndracht een protocollaire aanpak van geitenhouder en dierenarts behoeft, waarin gebruik van de juiste dosering, herhaling van behandeling en therapiecontrole belangrijke onderdelen zijn. Met de erfelijke grondslag van schijndracht wordt momenteel te weinig rekening gehouden in het selectiebeleid op melkgeitenbedrijven. Het effect van schijndracht op de melkproductie zou beter inzichtelijk gemaakt moeten worden. 
Om deze punten nader in beeld te kunnen brengen, is het belangrijk dat beschikbare data op melkgeitenbedrijven zorgvuldig worden vastgelegd. Vervolgens moet het mogelijk zijn om deze data eenvoudig te verwerken. Tot slot  is basaal wetenschappelijk onderzoek nodig om de ontstaanswijze van schijndracht te onderzoeken.

Terug naar het begin van dit artikel

Weefselkleuring waardevolle aanvulling bij klauwproblemen

Op een deel van de melkgeitenbedrijven komt bij een meer of minder groot deel van de volwassen dieren ernstige kreupelheid voor. Daarbij kunnen afwijkingen voorkomen aan klauw, tussenklauwhuid of kroonrand. Uiteraard begint de speurtocht naar de oorzaak met een uitgebreid klinisch onderzoek van de getroffen dieren. Bij een verdenking van een besmettelijke oorzaak is nader onderzoek door middel van algemeen bacteriologisch onderzoek (BO) of een PCR op de rotkreupelbacterie (Dichelobacter nodosus) zinvol. BO levert nogal eens een mengcultuur aan bacteriën op; dit is niet zo vreemd gezien de plaats en het contact met de omgeving. Levert dit onderzoek onvoldoende informatie op dan is pathologisch onderzoek een mogelijk volgende stap. Na een uitgebreide inspectie van de afwijkingen, een BO en een PCR op de rotkreupelbacterie vindt vervolgens microscopisch onderzoek plaats van de afwijkingen. Van toegevoegde waarde daarbij is de zogenaamde Warthin Starry kleuring. Met deze histochemische zilverkleuring is het mogelijk om onder andere spirochaeten, spiraalvormige bacteriën, in beeld te brengen. Spirochaeten laten zich slecht kweken en die “vang” je dan ook niet met het BO. De specifieke spirochaeten treponema’s kunnen contagious caprine digital dermatitis (CCDD) veroorzaken, een relatief nieuw verschijnsel in Nederland en het VK. Met pathologisch onderzoek hopen we de kennis over klauwproblemen te verdiepen.

Terug naar het begin van dit artikel

Fit

Mineralen en spoorelementen zijn onmisbaar voor geiten om optimaal te kunnen groeien, drachtig te worden, melk te produceren, ofwel om fit te worden, zijn en blijven. De meeste vitaminen, mineralen en spoorelementen krijgt de geit binnen via voer en water. Hoe meer hoe beter gaat hier niet op, de magie zit ‘m in de optimale balans. Hoe weet ik of ik goed zit? Daarvoor zijn je sparringpartners onder andere je veevoederadviseur en je dierenarts. Die kunnen hun expertise inzetten en helpen om tijdig eventuele tekorten of overmaten in beeld te krijgen en om intoxicaties voor te zijn.

De Mineralencheck (tank)melk bied de mogelijkheid om middels een “helicopterview” een eerste algemene indruk te krijgen over de jodium, selenium, koper, zink en fosfor status op het bedrijf.

Het afgelopen jaar heeft GD de referentiewaarden van mineralen in (tank)melk en bloed opnieuw berekend en naast de literatuur gelegd. Dit levert in een aantal gevallen aangepaste/verscherpte referentiewaarden op. Deze referentiewaarden zijn gebaseerd op de Nederlandse (melk)geitenhouderij.

Hier vindt u meer achtergrond informatie over mineralen

Terug naar het begin van dit artikel

Scrapie-genotypering nu ook mogelijk voor geiten

Het exporteren van fokdieren mag alleen als deze afkomstig zijn van een scrapie-onverdacht bedrijf. Waar voorheen koppenonderzoek werd uitgevoerd om dit uit te wijzen, is het sinds 2020 ook mogelijk een genotyperingstest te doen bij geiten. Maar hoe werkt dit eigenlijk? We leggen het graag uit.

 

GD beschikt over een scrapie-genotyperingstest bij geiten waarmee op bepaalde locaties (codonen) van het PrP-gen de nucleotidevolgorde wordt bepaald. Deze test is gelijk aan de test die wordt gebruikt voor scrapie genotypering bij schapen, echter wordt er gekeken naar andere codonen. Het DNA bestaat uit genen die ieder informatie bevatten voor het maken van één specifiek eiwit. Ieder eiwit bestaat uit een lange keten aminozuren. Zo nu en dan vinden kleine wijzigingen plaats in het DNA, waardoor een ander aminozuur in de keten wordt ingebouwd en de combinatie van aminozuren verandert. Dit heeft gevolgen voor eigenschappen van het betreffende eiwit. Zo’n DNA-wijziging wordt een mutatie genoemd.
Van scrapie is bekend dat een aantal mutaties op het PrP-gen van invloed is op de gevoeligheid voor de ontwikkeling van scrapie doordat het gevormde prioneiwit van karakter verandert. Deze locaties op het PrP-gen, ook wel codonen genoemd, zijn genummerd van 1 tot 256. Bij geiten is de invloed op resistentie van codon 146 en 222 het meest zeker. Op codon 146 gaat het om een mutatie van aminozuren serine (S) of asparaginezuur (D) op de plek van aminozuur asparagine (N) en op codon 222 betreft het een mutatie van aminozuur lysine (K) in plaats van het aminozuur glutamine (Q).

scrapie

Wijziging in regelgeving
Scrapie is een besmettelijke neurologische aandoening die bij geiten in Nederland zeer zelden voorkomt. In 2000 is deze aandoening voor het eerst bij een aantal geiten van eenzelfde bedrijf gediagnosticeerd en in 2001 voor het laatst. Sindsdien is er in Nederland, ondanks intensieve monitoring, geen scrapie meer geconstateerd.
Ondanks het feit dat scrapie al bijna twintig jaar niet meer voorkomt in Nederland, is de mogelijkheid om te testen op scrapie-resistentie middels genotypering een belangrijke stap voor de geitensector.
Sinds 2014 mag een bedrijf fokdieren door aangescherpte exporteisen alleen exporteren als het beschikt over een scrapie-onverdacht status. Nu gebeurt dit door middel van koppenonderzoek. Dit houdt in dat houders jaarlijks, gedurende minimaal drie jaar en voor sommige lidstaten minimaal zeven jaar, van één procent van de dieren in het koppel hersenonderzoek moet laten verrichten op aanwezigheid van scrapie. In juli 2020 is de Europese regelgeving zodanig gewijzigd dat geiten die tenminste één D of een S hebben op codon 146 of tenminste één K hebben op codon 222, dus 146S, 146D of 222K, worden beschouwd als scrapie-resistent en mogen deelnemen aan het intraverkeer.

 

Voordelen van genotypering
Genotypering kent een aantal grote voordelen ten opzichte van het koppenonderzoek; het is snel en eenvoudig uit te voeren bij het levende dier. Dit maakt enerzijds gerichte fokkerij mogelijk op scrapie-ongevoeligheid en anderzijds leent het zich voor onderzoek op individueel geselecteerde dieren ten behoeve van export en intraverkeer.

 

Hoe te beginnen?
Helaas is de Nederlandse geitenpopulatie dun bezaaid met scrapie-ongevoelige genotypen. Het aminozuur lysine (K) op codon 222 komt naar schatting bij 0,5 tot 15 procent van de geitenpopulatie voor en is in sommige geitenrassen zelfs afwezig. Binnen de Nederlandse populatie komt 222K relatief vaak voor bij het Toggenburger-ras en in mindere mate bij Bonte geiten. Onder de populatie van witte melkgeiten wordt het voorkomen van deze variant geschat op minder dan een procent. Bij Boergeiten komt variant 146S relatief vaak voor. Het zal enige tijd en moeite kosten voor gericht fokken zorgt voor een toegenomen scrapieresistente onder de populatie. Om de genotypische variatie van uw koppel in kaart te brengen raden we aan enkele tientallen dieren van interessante foklijnen te laten typeren. Deze uitslagen zullen een uitgangspositie vormen die helpt bij het bepalen van een strategie om toekomstige doelstellingen middels fokkerij te behalen.

 

Aan de slag
Genotyperingstest wordt uitgevoerd aan de hand van bloedonderzoek, waarvoor een (paarse) EDTA-bloedbuis nodig is. Let op, dit is een andere bloedbuis dan die voor onderzoek op CAE en CL gebruikt wordt. Omdat het genotype uniek is voor ieder individueel dier is het belangrijk dat het volledige diernummer (vijftien posities) wordt vermeld bij de inschrijving. Daarnaast is de vermelding van het volledige diernummer ook van belang wanneer u de uitslag wilt gebruiken ten behoeven van export en intraverkeer. Om misverstanden te voorkomen tijdens de inschrijving van uw testaanvraag is het advies om vooraf even contact op te nemen met GD via 088 20 25 555.

Terug naar het begin van dit artikel

Gastroenteritis door Listeria Monocytogenes

Listeriose bij kleine herkauwers is zeker geen onbekende aandoening, waarvan de klinische verschijnselen in de praktijk vaak worden herkend. Maar zo nu en dan weet een oude bekende toch weer te zorgen voor verrassingen.

Recent is bij de Veekijker melding gemaakt van gespeende geitenlammeren met diarree en sterfte. In eerste instantie werd hier gedacht aan chronische coccidiose. Na aanhoudende diarree, ondanks behandeling, zijn dieren ingestuurd voor pathologisch onderzoek. Middels faecesonderzoek is coccidiose uitgesloten. Met pathologisch onderzoek werd een ernstige darmontsteking ten gevolge van L. monocytogenes aangetoond. Het rantsoen van deze dieren bestond uit kuil, mais en brok. Dit bedrijf is bekend met listeriose bij de volwassen melkgeiten.
Daarnaast zijn er volwassen melkschapen van een biologisch bedrijf aangeboden voor pathologisch onderzoek met een achtergrond van productieverlies en vermageren. Problemen leken te beginnen met enkele dagen diarree, waarna dit stopte en overging in lusteloosheid en anorexie. Ondanks behandeling verbeterden dieren niet en stierven na enkele weken. Op sectie vertoonden dieren een chronische darmontsteking, waarbij L. monocytogenes middels een specifieke kleuring is aangetoond. 
Waar een infectie met L. monocytogenes bij runderen vaak ongemerkt kan verlopen, leidt een infectie bij geiten en schapen vaak tot klinische verschijnselen. Bekende uitingsvormen zijn hersenvliesontsteking, bloedvergiftiging en abortus als gevolg van bloedvergiftiging. Het verband tussen darmontsteking en L. monocytogenes is niet geheel duidelijk, maar wordt vaker gezien bij schapen in Nieuw-Zeeland.
Omdat zowel het klinisch beeld als het sectiebeeld overeenkomsten kan vertonen met bijvoorbeeld salmonellose en yersiniose is aanvullend onderzoek, zoals bacteriologisch en immuunhistochemisch onderzoek, nodig om de diagnose te bevestigen. Daarnaast is het reactiepatroon van de darmwand van een ontsteking door Listeria spp. dusdanig typisch dat deze onder de microscoop te onderscheiden is van andere bacteriën. In gevallen van chronische darmontsteking kan dit beeld echter vertroebeld zijn, waardoor een speciale kleuring noodzakelijk is om de diagnose te stellen. 
Net als de neurologische vorm wordt ook het optreden van darmontsteking door L. monocytogenes in verband gebracht met het voeren van slecht geconserveerd ruwvoer of met grond gecontamineerd ruwvoer. Daarnaast is het ook beschreven bij grazende dieren. Waarom na infectie darmontsteking ontstaat is niet duidelijk; onduidelijk zijn ook de infectieuze dosis, infectieroute en mogelijkheid van verschillende bacteriestammen.  
Bovenstaande casussen onderstrepen het belang van aanvullend onderzoek, daar het klinisch beeld niet altijd is wat het lijkt.

Heeft u diergeneeskundige vragen?
Op werkdagen tussen 15.00 - 17.00 uur is de GD Veekijker Kleine Herkauwers bereikbaar voor diergeneeskundige vragen via 088 20 25 555. U komt rechtstreeks in contact met de gespecialiseerde dierenartsen van GD.

Onbegrepen klauwproblemen bij melkgeiten

Ernstige en onbegrepen klauwproblemen komen de laatste jaren meer op Nederlandse melkgeitenbedrijven voor. Kenmerkend is dat deze problemen zich veel vaker voordoen aan de voor- dan aan de achterpoten en meestal vertonen de dieren pas problemen nadat ze voor de eerste keer hebben gelamd en aan het koppel melkgeiten zijn toegevoegd.  

Niet alleen GD-medewerkers komen dit probleem tegen; ook klauwbekappers zien deze klauwproblemen op meerdere bedrijven. Bij de meeste van die bedrijven lukt het bijna niet om weer van de problemen af te komen. De indruk bestaat dat natte plekken in de stal, zoals die bijvoorbeeld voorkomen rond drinkbakken, de problemen doen verergeren. Soms lijken de problemen te beginnen nadat er natte plekken in stallen zijn ontstaan.
Op één van de bedrijven met dergelijke problemen testten bijna alle swabs genomen van aangedane klauwen positief in de PCR voor treponema en spirocheten terwijl ze alle negatief testten in de rotkreupel PCR (Dichelobacter nodosis en Fusobacterium necrophorum). 
Recent is een aantal bedrijven opnieuw bezocht omdat de problemen na jaren nog steeds bestaan. Hoewel het ziektebeeld veel lijkt op CCDD (contagious caprine digital dermatitis) met Treponema spp. als gesuggereerde oorzaak, lijkt in toenemende mate sprake van een probleem met een multifactoriële oorzaak. Wat die combinatie van factoren is, is nog niet helemaal duidelijk maar klauwverweking en aangroei van hoorn van mindere kwaliteit spelen daarbij een rol; de in de stal voorkomende bacteriën kunnen dan mogelijk een gunstige voedingsbodem vinden om de hoornkwaliteit nog verder te verslechteren.
Het verdient aanbeveling om de kliniek van CCDD beter in beeld te brengen door een beperkt aantal bedrijven in de tijd te volgen en daarbij ook microbiologisch en pathologisch onderzoek uit te voeren. 

Herkent u deze klachten op uw eigen bedrijf neem dan contact op met Veekijker (088 20 25 555), op werkdagen tussen 15.00 - 17.00 uur bereikbaar voor diergeneeskundige vragen. U komt rechtstreeks in contact met de gespecialiseerde dierenartsen van GD.

Vinger aan de pols houden met de CAE Tankmelk Check

Sinds de start van de CAE Tankmelk Check in 2017 doet firma Klaver mee. Bedrijfsleider Nick Berger vindt het een fijne manier om de vinger aan de pols te houden. “Het gaat allemaal automatisch. De melk wordt opgehaald en de test wordt een aantal keren per jaar uitgevoerd. Je hoeft er zelf niet aan te denken en ontvangt de uitslag per e-mail. Mocht het nodig zijn, dan kun je gelijk actie ondernemen.”

Het bedrijf heeft een kaasmakerij, een koeien- en geitenbedrijf. Nick werkt sinds vijf jaar als bedrijfsleider van deze laatste. Het bedrijf telt 1.700 melkgeiten en 600 stuks jongvee. Er zijn plannen om uit te breiden naar 2.000 geiten. Nick: “Het is een heel vrij beroep. De samenwerking met het team en het zorgen voor een hoge productie van een goed product en gezonde dieren, dat vind ik een heel mooie uitdaging.” 

Ziektes voorkomen
GD-dierenarts Piet Vellema is een aantal keren bij het bedrijf geweest voor advies. Nick: “We hebben goed contact met hem, hij is deskundig en komt met goed advies. Piet vertelde over de CAE Tankmelk Check. Je wilt er dicht op zitten en snel kunnen ingrijpen als het nodig is, want je wilt geen ziekte-uitbraak onder je geiten. Niet voor de dieren en niet voor jezelf, de economische schade zou enorm zijn. We werken zo hygiënisch mogelijk, hebben een gesloten bedrijfsvoering, laten geen bezoekers toe in de stal en hebben looproutes in de stal. Het is fijn als door de tankmelkuitslagen wordt bevestigd dat die werkwijze dus werkt en we goed bezig zijn.”

Automatisch de uitslag in de e-mail
Sinds dit jaar hoeven deelnemers aan de check niet meer zelf monsters op te sturen, maar is ingeregeld dat het automatisch gaat. Na aanmelding voor de CAE Tankmelk Check komt via Qlip een tankmelkmonster automatisch bij GD terecht zodat deze onderzocht kan worden op antistoffen tegen CAE. Vervolgens ontvangen de abonnementhouders de uitslagen van de CAE Tankmelk Check in hun e-mail en komt de uitslag ook op VeeOnline te staan.
Nick: “Voorheen kreeg je eenmaal per jaar een pakket voor de monstername en moest je die zelf insturen. Op zich was het geen grote klus, maar die monsters liggen door alle werkzaamheden soms weken op het bureau. Nu heb ik er geen omkijken meer naar. Voordat ik weet dat er überhaupt een test is gedaan, heb ik de uitslag al binnen. Natuurlijk zitten er kosten aan zo’n abonnement, maar het staat voor ons niet in verhouding tot wat we kwijt zouden zijn als je ongemerkt zo’n virus in je stal hebt. Ik moet er niet aan denken wat voor leed je dan krijgt. Het is natuurlijk persoons- en bedrijfsafhankelijk of het bij je past, maar de goede uitslagen geven ons de geruststelling dat we goed bezig zijn.”

Hier vindt u meer informatie over de CAE Tankmelk Check

Terug naar het begin van dit artikel

Zenuwverschijnselen bij jonge lammeren

Met enige regelmaat worden bij GD geitenlammeren met neurologische klachten en plotselinge sterfte aangeboden voor pathologisch onderzoek. We bespreken hier de belangrijkste oorzaken van neurologische klachten en sterfte bij geitenlammeren en hoe het beste de diagnose kan worden gesteld.  

Onthoornen van geitenlammeren; routineklus, secuurheid vereist!
In de gangbare melkgeitenhouderij worden geitenlammeren op jonge leeftijd onthoornd. In de afgelopen jaren zijn elk jaar geitenlammeren voor pathologisch onderzoek aangeboden die na het onthoornen neurologische klachten vertoonden. Ook dit jaar is de Veekijker benaderd over problemen bij geitenlammeren na onthoornen. Om sterfte rondom het onthoornen te voorkomen is het belangrijk dat de gehele procedure nauwkeurig wordt uitgevoerd: in de eerste plaats dienen de lammeren gezond te zijn op het moment van onthoornen, dient het juiste anestheticum te worden gebruikt, moet de dosering van het anestheticum op basis van het gewicht van de lammeren worden bepaald, dient de handeling zorgvuldig te worden uitgevoerd met een heet brandijzer met de juiste diameter en moeten de lammeren nauwgezet worden gemonitord totdat ze weer stabiel kunnen staan. Het volgen van deze aandachtspunten kan problemen ten gevolge van het onthoornen voorkomen.  

In een recente wetenschappelijke publicatie van medewerkers van GD en de faculteit Diergeneeskunde is het proces van onthoornen op een rij gezet. Tevens is een aantal suggesties gedaan om problemen te voorkomen. Hier kunt u het gehele artikel lezen.

Cerebrocorticale necrose en enterotoxaemie frequenter vastgesteld
Er zijn meerdere oorzaken van zenuwverschijnselen en sterfte bij opgroeiende geitenlammeren. Naast trauma door onthoornen wordt cerebrocorticale necrose (CCN) sinds een aantal jaren met enige regelmaat aangetoond bij pathologisch onderzoek. Ook ‘het bloed’, veroorzaakt door toxinen van Clostridium spp. kan voor zenuwverschijnselen en plotselinge sterfte zorgen. Waar we deze twee aandoeningen in het verleden niet vaak zagen bij opgroeiende geitenlammeren, tonen we het bloed en CCN tegenwoordig met enige regelmaat aan. In sommige gevallen betreft het grote aantallen lammeren met deze problemen. Mogelijk speelt aanpassing van het rantsoen in de opfok van geitenlammeren een rol bij het frequenter en op grotere schaal optreden van deze aandoeningen.

Andere oorzaken van neurologische klachten bij opgroeiende lammeren
Andere mogelijke oorzaken van zenuwverschijnselen en sterfte van geitenlammeren tot één maand oud zijn: hypoglycaemie, swayback (kopergebrek), trauma rondom geboorte, aangeboren afwijkingen, abcessen in het ruggenmerg, bacteriële hersen(vlies)ontsteking, floppy kid syndroom, bloedvergiftiging, tetanus, tekengebonden aandoeningen (alleen bij buiten lopende dieren). 

Diagnostiek
Om onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende oorzaken van zenuwverschijnselen en sterfte bij opgroeiende lammeren is in de eerste plaats een goede anamnese (leeftijd, verschijnselen, voeding, trauma, geboorteverloop, ziektegeschiedenis koppelgenoten, etc.) van belang. Door middel van algemeen en nader neurologisch onderzoek kan de waarschijnlijkheidsdiagnose worden bepaald. Om met zekerheid de oorzaak van de problemen te kunnen achterhalen speelt pathologisch onderzoek een belangrijke rol. Wanneer u besluit dieren in te sturen voor pathologisch onderzoek is het van belang dat de dieren die u instuurt representatief zijn voor het probleem dat speelt en waarop u een antwoord wilt hebben. Daarnaast is een goede omschrijving van het probleem belangrijk zodat het pathologisch onderzoek zo gericht mogelijk kan worden uitgevoerd. Ook de versheid van de in te sturen dieren draagt bij aan de kans op het stellen van de diagnose.

Vragen?
Op werkdagen tussen 15.00 - 17.00 uur is de GD Veekijker Kleine Herkauwers bereikbaar voor diergeneeskundige vragen via 088 20 25 555. U komt rechtstreeks in contact met de gespecialiseerde dierenartsen van GD.

Terug naar het begin van dit artikel

Aandacht voor diergezondheid bij eventuele verlaging van de melkproductie op geitenbedrijven

Aanleiding
SARS-CoV-2 veroorzaakt grote problemen voor de gezondheid van mensen en mede door de genomen maatregelen ontstaan weer andere problemen die iedereen raken, en de verwachting is dat de consequenties van de coronacrisis nog minimaal enkele maanden voelbaar zullen zijn. Een van de mogelijke gevolgen is een verstoring van de balans van verwerking en logistiek van melk en melkproducten. In de melkveehouderij leidt dit tot een daling van de garantieprijzen voor melk. Hoewel dit voor geitenmelk nog niet geldt en ook in het verleden niet het geval is geweest, zou op enig moment, door aan de aanbodkant voorzichtig bij te sturen, een daling van de melkprijs en daardoor de eventuele schade voor melkgeitenbedrijven kunnen worden beperkt. Deze sturing zou dan plaats kunnen vinden binnen de volgende kaders:

- er is een snel effect nodig op de melkproductie; 
- deze melkproductiedaling moet niet strijdig zijn met het lange termijn doel van het bedrijf;
- de diergezondheid mag niet nadelig worden beïnvloed.
 
Op een rij zetten van de kritieke melkprijs
Elk bedrijf is anders en daarmee is ook de kritieke melkprijs, de prijs die nodig is om alle kosten, verplichtingen en privé-uitgaven te kunnen voldoen, voor geen enkel bedrijf gelijk. Het verschil tussen de kritieke melkprijs en de werkelijke melkprijs is de marge. Bij een lagere melkprijs zijn lagere directe kosten nodig om eenzelfde marge te realiseren; snijden in aangegane verplichtingen en privé-uitgaven is op korte termijn minder makkelijk te realiseren. Wij raden bedrijven aan om nu alvast zoveel mogelijk gegevens op een rij te zetten en in voorkomende gevallen gericht te sturen. Bedrijven die dat nog niet doen zouden kunnen overwegen om melkproductiecontrole te starten. Dit geeft direct inzicht in de productie per dier en daarmee mogelijkheden om gericht in te grijpen. 

Mogelijke ingrepen
Een van de eerste mogelijkheden om in te grijpen is het afvoeren van dieren met een lage productie en van dieren die iets mankeren: kreupele dieren, dieren die mastitis hebben of hebben gehad, dieren met een hoog celgetal, dieren met vruchtbaarheidsproblemen, te vette dieren, enz. Met de naderende verplichting vanuit de zuivelindustrie om CL-gecertificeerd te zijn, zou bloedonderzoek in combinatie met afvoer van seropositieve dieren nu ook een geschikt moment kunnen zijn.
Sturen in de voeding is ook een mogelijkheid die direct resultaat kan hebben en die voor een groot deel kan worden teruggedraaid als de markt weer ruimer wordt. Dieren in de eerste maanden van de lactatie moeten hiervan zoveel mogelijk worden uitgezonderd omdat deze dieren gevoeliger zijn. Verschuivingen in de hoeveelheid krachtvoer en ruwvoer hebben bovendien invloed op de gehaltes in de melk. Bij onderlinge verschuivingen in kracht- en ruwvoer is ook aandacht nodig voor de mineralenvoorziening omdat de gehaltes in krachtvoer in de regel zijn aangepast aan de gehaltes in ruwvoer. Ook moet bij aanpassing van het rantsoen vervetting van dieren worden voorkomen. Omdat de manier van voeren van bedrijf tot bedrijf verschilt, is overleg met voeradviseur en dierenarts aan te raden om tot een goede aanpak te komen.
Voor bedrijven die meer dan twee keer per dag melken resulteert een verlaging van de melkfrequentie direct in een verlaging van de melkproductie: door verhoogde druk in de uier neemt de prolactineproductie af en daardoor de melkproductie. Bij een betere marktsituatie is deze maatregel direct terug te draaien en neemt de productie weer toe.
Voor de lange termijn is duurzaamheid en daarmee sturen op een hogere gemiddelde leeftijd van belang. Bij eenzelfde bedrijfsomvang nemen dan direct de opfokkosten af. Een bijkomend voordeel kan zijn dat dit een gunstig effect heeft op het percentage uitval bij lammeren.

Tenslotte
Aanpassingen in de bedrijfsvoering om tot een tijdelijke daling van de melkproductie te komen zijn niet zonder risico. Daarom is het verstandig om uw dierenarts en voeradviseur mee te laten denken. Daarmee wordt de kans op negatieve consequenties voor de diergezondheid verkleind. In dat kader zou speciale aandacht wenselijk zijn voor monitoring op mineralen en vervetting. 

Terug naar het begin van dit artikel

Diarree bij melkgeiten; is enterotoxaemie wel zo vaak de oorzaak

Regelmatig krijgt de Veekijker vragen over diarree bij melkgeiten. Soms betreft het enkele dieren en soms grotere aantallen, soms wordt genoemd dat er gedurende een langere periode af en toe een geit met diarree wordt gezien.

De diarree kan mild verlopen maar ook waterdun zijn en met bloedbijmenging gepaard gaan. Soms herstellen de dieren spontaan, maar in veel gevallen bestaat de indruk dat antibiotica nodig zijn om het leven van het dier te redden en de reactie van het dier op antibiotica is snel, meestal binnen enkele uren tot een dag. De indruk bestaat ook dat vaccinatie tegen clostridia de problemen doet verminderen. Dit is dan vervolgens vaak weer aanleiding om een keer extra te vaccineren.

Bij pathologisch onderzoek is lang niet altijd een duidelijke oorzaak te achterhalen. 
Na een bedrijfsbezoek zijn van een bedrijf met dergelijke klachten meerdere dieren nader onderzocht. Daarbij werden in eerste instantie ernstige afwijkingen gevonden in de voormagen en de dunne darm maar soms ook in de dikke darm. Opvallend was het aantreffen van grote aantallen van de bacteriën Clostridium perfringens, Paeniclostridium sordellii en Clostridium sporogenes in de darm. Clostridium perfringens is de veroorzaker van enterotoxaemie maar de typische veranderingen die passen bij enterotoxaemie kwamen bij deze dieren niet voor. De betekenis van de bacteriën Paeniclostridium sordellii en Clostridium sporogenes is minder duidelijk. Omdat de geschiedenis van dit bedrijf goed bekend was heeft nader onderzoek plaatsgevonden, onder andere van de voormagen. Daarbij zijn aanwijzingen gevonden voor al langer bestaande klachten die waarschijnlijk hun oorzaak vinden in pensverzuring en instabiliteit van de pensflora. Mogelijk heeft dit consequenties voor de afweer op darmniveau waardoor ziekteverwekkers een kans krijgen. 

Om dit ziektebeeld beter te begrijpen adviseert GD op om bij vergelijkbare problemen dieren aan te bieden voor pathologisch onderzoek. Deze dieren mogen niet zijn behandeld en moeten bij voorkeur zo vers mogelijk zijn. Het is raadzaam om van tevoren contact op te nemen via Veekijker (088 20 25 555) om details van het uitvoeren van onderzoek te bespreken. De Veekijker is op werkdagen bereikbaar tussen 15.00 en 17.00 uur.

 

 

Heeft u vragen?

Heeft u vragen over bestaande producten en diensten van GD? Of wilt u weten wat GD voor u als melkgeitenhouder kan betekenen? Sommige situaties vragen om persoonlijk contact. Bel dan met GD klantcontact 088 20 25 500. Voor vragen over diergezondheid kunt u tussen 15.00 en 17.00 uur bellen met de Veekijker 088 20 25 555.

Oude browser

We zien dat u gebruik maakt van een verouderde browser. Niet alle onderdelen van de website zullen daardoor goed functioneren. Download nu de laatste versie van uw browser om veilig te kunnen surfen.

GD maakt gebruik van cookies om onze website te analyseren en de functionaliteit te verbeteren. Meer info vind je in ons cookiebeleid.