De gehanteerde normen voor spoorelementen in leverbiopten staan in onderstaande tabel. De normen zijn tot stand gekomen door eigen metingen gecombineerd met recente literatuur.
Wanneer we het resultaat van een spoorelement classificeren als ‘voldoende’, hoeft u een periode van 3 tot 6 maanden geen problemen te verwachten bij een ongewijzigde bedrijfsvoering (geen plotselinge veranderingen van voer, water, huisvesting). Klinische klachten worden gewoonlijk pas gezien bij de classificatie ‘te laag’ of ‘te hoog’. De classificatie ‘verlaagd’ of ‘verhoogd’ geeft aan dat de status van het betreffende element niet correct is en dat klinische verschijnselen niet direct, maar wel op termijn (3 tot 6 maanden) zijn te verwachten. Er wordt op dit moment geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende diergroepen (jongvee, melkvee, zoogkoeien) aangezien hierover nog onvoldoende bekend is.
Interpretatie mineralen/metalen onderzoek lever van rundvee
Let op: GD onderzoekt in leverbiopten geen nikkel vanwege verminderde betrouwbaarheid van de uitslag.
Volwassen runderen (> 2 jaar) (alle gehalten in mg/kg ds) |
Element |
Symbool |
Te Laag |
Verlaagd |
Voldoende |
Verhoogd |
Te hoog (mogelijk toxicologisch relevant) |
arseen |
As |
nvt |
nvt |
nvt |
1 - 30 |
>30 |
cadmium |
Cd |
nvt |
nvt |
nvt |
1 - 3 |
>3 |
chroom |
Cr |
nvt |
nvt |
nvt |
0,8 - 30 |
>30 |
koper |
Cu |
<25 |
25 - 100 |
100 - 600 |
600 - 800 |
>800 |
kobalt |
Co |
<0,1 |
0,1 - 0,2 |
0,2 - 7 |
7 - 10 |
>10 |
ijzer |
Fe |
<100 |
100 - 150 |
150 - 1500 |
1500 - 2000 |
>2000 |
lood |
Pb |
nvt |
nvt |
nvt |
1 - 10 |
>10 |
mangaan |
Mn |
nvt |
<3,1 |
3,1 - 15,9 |
>15,9 |
nvt |
molybdeen |
Mo |
nvt |
nvt |
nvt |
4,5 - 7 |
>7 |
nikkel |
Ni |
nvt |
nvt |
0,1-0,5 |
0,8-1,0 |
>1 |
seleen |
Se |
<0,5 |
0,5 - 1 |
1 - 3 |
3 - 5 |
>5 |
vanadium |
V |
nvt |
nvt |
nvt |
0,2 - 1 |
>1 |
zink |
Zn |
<80 |
80 - 100 |
100 - 400 |
400 - 500 |
>500 |
Pasgeboren en verworpen kalveren (alle gehalten in mg/kg ds) |
Element |
Symbool |
Te Laag |
Verlaagd |
Voldoende |
Verhoogd |
Te hoog (mogelijk toxicologisch relevant) |
arseen |
As |
nvt |
nvt |
nvt |
0,2 - 30 |
>30 |
cadmium |
Cd |
nvt |
nvt |
nvt |
0,1 - 3 |
>3 |
chroom |
Cr |
nvt |
nvt |
nvt |
0,6 - 30 |
>30 |
koper |
Cu |
<60 |
60 - 250 |
250 - 550 |
550 - 800 |
>800 |
kobalt |
Co |
<0,06 |
0,06 - 0,10 |
0,1 - 0,4 |
? |
? |
ijzer |
Fe |
<130 |
130 - 160 |
160 - 1500 |
1500 - 2500 |
>2500 |
lood |
Pb |
nvt |
nvt |
nvt |
0,8 - 10 |
>10 |
molybdeen |
Mo |
nvt |
nvt |
nvt |
1,8 - 2,8 |
>7 |
nikkel |
Ni |
nvt |
nvt |
nvt |
0,5 - 0,8 |
>1 |
seleen |
Se |
? |
>0,5 |
0,5 - 3,0 |
>3,0 |
? |
vanadium |
V |
nvt |
nvt |
nvt |
0,2 - 1,0 |
>1 |
zink |
Zn |
<80 |
80 - 120 |
120 - 500 |
500 - 1000 |
>1000 |
Leverbiopt versus bloed, tankmelk- of urine-onderzoek
Voor het vaststellen van de opname gedurende de laatste 7 dagen van spoorelementen vanuit voer zijn twee mogelijkheden ontwikkeld en beschikbaar: via het meten in tankmelk (opname op koppelniveau) en in bloedplasma (individueel). Via tankmelk- of bloedonderzoek meet je de voorziening (actuele opname) van jodium, selenium, zink en koper. Voor bijvoorbeeld zink, ijzer en koper geven de gehalten in bloed en/of urine veelal geen informatie over dreigende tekorten of een overmaat door de bufferende werking van de lever. Pas als de voorraad zo goed als op is, dan zakt het niveau in bloed. Bij overmaat blijft het koperniveau gemiddeld binnen de norm en bij zink en ijzer is het niveau alleen verhoogd bij een grote overmaat. Daar staat tegenover dat bij bacteriële infecties het zink en ijzer in bloed verlaagd is zonder dat er een echt tekort is. Daarom is de gouden standaard voor het bepalen van de status (voorraad) van Cu, Zn, Co het meten van het gehalte in de lever. Hetzelfde geldt voor de bepaling van zware metalen, bij bijvoorbeeld een verdenking van verontreinigingen uit het milieu. Onderzoek heeft aangetoond dat spoorelementen homogeen verdeeld zijn in de lever.
Voor selenium blijft GSH-Px bepaling in bloed de gouden standaard en geeft weergave van de voorraad aan.
Bij de bepaling van de spoorelementenstatus is het zinvol om onderscheid te maken tussen verschillende diergroepen (kalveren, pinken, vaarzen, melkkoeien, vleesvee en lactatiestadia bij melkvee).
Niet alle spoorelementen kunnen in tankmelk, bloed en/of urine worden bepaald (bijvoorbeeld kobalt en molybdeen).
Seleen wordt in de lever ingebouwd in het enzym glutathion-peroxidase dat op zijn beurt weer wordt ingebouwd in bloedcellen. Dit proces duurt 6 tot 8 weken, daarom is het meten van het enzym GSH-Px in bloed een goede indicator voor de seleenvoorraad van de afgelopen 6 tot 8 weken. Ook de afbraak van het enzym duurt twee tot drie maanden, zodat het GSH-Px ook een goede maat is voor de seleenstatus van de komende periode. Se in bloed of tankmelk geeft juist een goede indicatie van de actuele opname en is voorspellend voor de situatie in de toekomst bij gelijkblijvend rantsoen.
Magnesium wordt niet opgeslagen in het lichaam. De uitscheiding in de urine is daarom een afspiegeling van de recente opname van magnesium (tot maximaal drie dagen) Het meten van magnesium in de lever is dus niet zinvol. Magnesium kan niet in het lichaam worden opgeslagen dus moet dagelijks worden opgenomen.