Zoomfunctie

Moeite met het lezen van de tekst? Vrijwel alle populaire browsers geven u controle over hoe groot websites worden weergegeven.

  • Windows
    Mac OS
  • Zoom in
  • Zoom uit
  • Zoom 100%
  • Muiswiel op / neer

Besmettelijke bovine pleuropneumonie

Contagious bovine pleuropneumonia (CBPP) veroorzaakt door M. mycoides is een uiterst infectieuze acute, subacute, of chronische ziekte, die hoofdzakelijk de longen aantast en soms de gewrichten. CBPP is een meldingsplichtige ziekte ingevolge de Wet Dieren. Elke verdenking op CBPP dient direct gemeld te worden bij de NVWA. Bij afhandeling van verdenkingen en bij de bestrijding zijn de betreffende draaiboeken uitgangspunt en zijn de dan geldende regelgeving en de instructie van de NVWA leidend.

De meldplicht volgt uit de indeling in categorie A ziekte op basis van de  Europese Diergezondheidsverordening of Animal Health Regulation (AHR; in werking getreden op 21  april 2021). Dit betekent dat CBPP naast meldingsplichtig ook bestrijdingsplichtig is. Aanvullend op de maatregelen om verspreiding van CBPP tussen EU-lidstaten tegen te gaan en de door EU-wetgeving georganiseerde bewaking van de dierziekte, zijn door de ‘Animal Health Law’ vanwege de indeling in categorie A ook de uitroeiingsmaatregelen bij wet gereguleerd.

Zodra er sprake is van een verdenking van CBPP dient een melding gemaakt te worden bij de NVWA via het landelijk meldpunt dierziekten (045-5463188). Deze meldplicht geldt zowel voor de houder van het dier, de dierenarts als het diagnostisch laboratorium waar aanvullend onderzoek is uitgevoerd. Bij afhandeling van verdenkingen en bij de bestrijding zijn de betreffende draaiboeken uitgangspunt en zijn de dan geldende regelgeving en de instructie van de NVWA leidend.

 

Veterinair kennisdossier Besmettelijke bovine pleuropneumonie

  1. Algemeen
  2. Verschijnselen
  3. Diagnostiek
  4. Prevalentie
  5. Aanpak besmette bedrijven
  6. Preventie
  7. Regelgeving
  8. Websites en literatuur

De kiem

De ziekte wordt veroorzaakt door Mycoplasma mycoides subspecies mycoides SC (bovine biotype). SC staat voor “small colonies”. Mycoplasma mycoides subsp. mycoides large-colony type is pathogeen voor schapen en geiten. Dit type is meerdere malen geïsoleerd uit runderen, echter bij het rund veroorzaakt dit type geen klinische verschijnselen. De large colony variant is in 2009 geclassificeerd als Mycoplasma mycoides subspecies capri (Mmc), waarna de termen LC en SC internationaal niet langer gebruikt worden.

Mycoplasma’s zijn micro-organismen zonder celwand, waardoor ze pleiomorf zijn en intrinsiek resistent tegen antibiotica behorend tot de beta-lactam groep, zoals penicilline. Tevens zijn mycoplasma’s resistent tegen sulfonamiden omdat ze geen foliumzuur synthetiseren.

De kweek van mycoplasma’s is tamelijk lastig en vereist speciale media die rijk zijn aan cholesterol. Met moleculaire technieken (PCR) is een verschil vast te stellen in de “Europese” en “Afrikaanse” stammen.

CBPP wordt meestal geïntroduceerd door aanvoer van een geïnfecteerd dier in een koppel. Transmissie vindt vervolgens plaats door direct contact tussen zieke en gezonde dieren. Indirecte transmissie lijkt van ondergeschikt belang in de verspreiding van de ziekte, echter overdracht over enkele kilometers wordt verondersteld onder voor de kiem gunstige omstandigheden (hoge luchtvochtigheid). M. mycoides komt ook voor in speeksel, urine, foetale membranen en baarmoederuitvloeiing en de infectie kan transplacentaal optreden. M. mycoides is ook geïsoleerd uit stieren sperma, maar mogelijke overdracht via sperma vereist verder onderzoek. Chronisch geïnfecteerde, symptoomloze, dieren spelen een belangrijke rol in de persistentie en spreiding van de ziekte.

Gevoelige diersoorten

M. mycoides subsp. mycoides SC is vooral van belang voor rundvee (Bos taurus), zeboes (Bos indicus) en (experimenteel) waterbuffels (Bubalus bubalis). Wilde bovidae en kamelen zijn niet gevoelig en spelen geen rol in de epidemiologie. Er is één geval beschreven bij een Amerikaanse bison (Bison Bison).

Europese runderrassen zijn gevoeliger in vergelijking tot bijvoorbeeld Afrikaanse runderrassen.

Jonge dieren (<3 jaar) zijn gevoeliger voor (experimentele) infecties.

M. mycoides subsp. mycoides SC is ook gekweekt uit schapen en geiten in Afrika, die, volgens de literatuur, niet ziek worden van de kiem.

Volksgezondheid

Er zijn geen aanwijzingen dat mensen gevoelig zijn voor M. mycoides subsp. mycoides SC.

Overleving

M. mycoides subsp. mycoides SC overleeft goed in vivo maar is snel geïnactiveerd indien blootgesteld aan normale omgevingsfactoren (enkele dagen in tropische omgeving, 2 weken in gematigd klimaat). Transmissie vindt daarom voornamelijk plaats via direct contact. Onder gunstige omstandigheden (hoge luchtvochtigheid en wind) is het mogelijk dat de kiem over langere afstanden wordt getransporteerd middels aerosolen.

M. mycoides subsp. mycoides SC overleeft niet in vlees of vleesproducten.

Invloed van temperatuur op overleving:

  • Temperatuur: binnen 60 minuten geïnactiveerd bij 56 ° C en 2 minuten bij 60 ° C
  • In een zoutoplossing overleeft M. mycoides subsp. mycoides SC 120 minuten bij 45ºC en/of 2 minuten bij 47ºC.
  • In lymfevocht overleeft M. mycoides subsp. mycoides SC 240 minuten bij 45ºC en/of 2 minuten bij 60ºC.
  • Overleving in de omgeving voor ongeveer 3 dagen in tropische omgeving en tot ongeveer 2 weken in gematigde zones. De kiem overleeft goed in bevroren weefsels.

Desinfectie

Invloed pH: de kiem wordt geïnactiveerd door zowel zuren als basen.

Invloed chemicaliën/desinfectantia: de meeste desinfectiemiddel inactiveren effectief de kiem. In activatie door kwikchloride (0,01%/1 minuut), calciumhydroxide, fenol (1%/3 minuten) en formaldehyde oplossingen (0,5%/30 seconden).

Naslag en details


Verschijnselen van CBPP

De incubatieperiode van CBPP is veelal 3 tot 8 weken na besmetting. Gezonde runderen die in een besmette koppel worden geplaatst beginnen verschijnselen te vertonen met een spreiding tussen de 20 en 123 dagen na de introductie in de koppel. De incubatietijd lijkt afhankelijk van de opgenomen dosis infectieus materiaal.

Op sommige plekken vertonen gevoelige koppels een morbiditeit tot 70%, maar een veel lagere infectiegraad (∼10%) gepaard met klinische verschijnselen komt vaker voor. Daarnaast kan een groot deel van de koppel subklinisch geïnfecteerd zijn. Mortaliteit is meestal ∼50% in koppels waar de ziekte voor het eerst geïntroduceerd wordt. Van de herstelde dieren blijft ca 25% dragers van de kiem door chronische longontstekingen in de vorm van sequesters van verschillende omvang. Omdat dragers klinisch en serologisch niet kunnen worden gediagnosticeerd vormen ze een serieus probleem voor bestrijdingsprogramma’s  Ras-gevoeligheid, management en de gezondheidstoestand van het dier beïnvloeden het verloop van een infectie. 

De klinische verschijnselen

Bij het gelijktijdig optreden van longaandoeningen bij de volwassen runderen en gewrichtsontstekingen bij de kalveren zou een dierenarts aan CBPP moeten denken.

Deze erg besmettelijke pneumonie gaat veelal vergezeld van pleuritis. Echter de klinische diagnose CBPP is moeilijk. Het pathologisch beeld kan duidelijkheid verschaffen.

Volwassen dieren

Peracuut

De peracute vorm komt zelden voor, maar wordt gekarakteriseerd door een zeer snelle ontwikkeling, die in enkele dagen tot de dood leidt. De zieke dieren vertonen plotseling koorts (40-42ºC), rillingen, spiertrillingen, sufheid, anorexie, snel gevolgd door polypneu en tachycardie.

Acuut

Bij de acute vorm, de meest typische vorm, zijn meestal de eerste verschijnselen:

  • Een sloom dier, weinig eetlust en matige koorts (<41,5ºC). Na een dag of vijf ontstaan respiratoire klachten (long en pleura) in de vorm van hoest; aanvankelijk een lichte droge zwakke hoest, overgaand in vochtige hoest.
  • Een versnelde bemoeilijkte, pijnlijke ademhaling. Ten gevolge daarvan een karakteristieke houding, waarbij de elle bogen naar buiten zijn gedraaid, een gekromde rug en een gestrekte kop. Bij opstaan of na inspanning wordt  de ademhaling zwaar en moeilijk, waarbij kreunen kan worden waargenomen. Soms staat het dier met open mond te ademen. Neusuitvloeiing komt voor. In een warm klimaat staat het dier vaak alleen en in de schaduw.
  • Wanneer het dier opgejaagd wordt, raakt het meer buiten adem en kan een zachte, vochtige hoest laten horen.
  • Bij percussie zijn doffe geluiden in de ventrale delen van de thorax waarneembaar.
  • Bij auscultatie van de longen kunnen allerlei geluiden (crepitatie, rochelen, en schuren) worden waargenomen, dit hangt af van hoe ernstig het longweefsel en de pleura zijn aangetast.
  • De ziekte kent een progressief verloop. Het dier vermagert, de ademhaling wordt ernstig bemoeilijkt en kan steunen bij expiratie. Het dier raakt uitgeput en sterft na een tot drie weken.

Chronisch

CBPP gaat vaak over in een chronische vorm waarbij “achterblijven” en herhaald optreden van een lichte koorts worden waargenomen. De verschijnselen variëren in ernst gedurende 3 tot 4 weken. Daarna verdwijnen de laesies geleidelijk en de dieren lijken te herstellen. Een pneumonie is dan moeilijk waar te nemen.

Subklinisch

Subklinische gevallen komen voor en kunnen van belang zijn als dragers.

Kalveren

Kalveren met CBPP vertonen minder vaak aantasting van de longen. Ontstekingen van de gewrichten (zwelling, warm en pijnlijk) treden echter frequenter op. De kalveren willen zich liever niet bewegen maar gedwongen bewegen ze zich stijf en pijnlijk en staan vaak met een gekromde rug.

Het opstaan en gaan liggen is pijnlijk en soms liggen deze dieren op hun zij met gestrekte ledematen, omdat het buigen pijnlijk is.  

Differentiaaldiagnose

Acute vorm:

  • Acute bovine Pasteurellose /Mannheimiose (spreidt veel sneller)
  • Bronchopneumonie en pleuropneumonie  ten gevolge van (een mix) van overige kiemen (Boviene respiratoire syndroom (BRD)), o.a. Mycoplasma bovis
  • Salmonella Dublin (kalf polyarthritis – longonsteking)
  • Haemorrhagic septicaemia (door specifieke serotypes van Pasteurella multocida)
  • East Coast Fever (Theileriose)
  • Bovine ephemeral fever (Driedaagse ziekte, door geleedpotige vectoren overgedragen virus)
  • MKZ
  • Runderpest

Chronische vorm:

  • Mycoplasma bovis
  • Ecchinococcosis (Cystes)
  • Actinobacillose
  • Tuberculose
  • “Bovine Farcy”; infecties ten gevolge van Nocardia farcinicus of Mycobacterium farcinogenes.

Naslag en details:

Morbiditeit /mortaliteit

Vermoed wordt dat er een duidelijke relatie bestaat tussen het optreden van de ziekte en de “hoeveelheid infectieus materiaal”. Is deze dosis klein dan kan het agens bij een dier lange tijd aanwezig blijven zonder dat duidelijke ziektesymptomen optreden. Er worden dan in de longen kleine, zich langzaam ontwikkelende laesies gevormd. De ziekte behoeft niet over te gaan op andere dieren, mits de omstandigheden waaronder de dieren worden gehouden gunstig blijven. Bij een huisvesting waarbij de dieren dicht opeen staan en het stalklimaat te wensen over  laat, stijgt de morbiditeit.

Onder laboratoriumomstandigheden is het zeer moeilijk om de ziekte te doen aanslaan. Alleen als het agens intra-tracheaal in hoge dosis wordt toegediend, ontstaan na een betrekkelijk korte tijd typische verschijnselen van CBPP. De mortaliteit is sterk wisselend en kan variëren van 10- 70 %. In geval van een eerste infectie in een vrij gebied kan de mortaliteit hoog zijn.

De mortaliteit hangt ook sterk af van andere omstandigheden zoals lichaam conditie, voeding, huisvesting en het voorkomen van andere bijkomende ziekten zoals parasitaire infecties. 

Uitscheiding van de kiem

Gevoelige dieren worden geïnfecteerd door het inhaleren van geïnfecteerde droplets (aerogeen) verspreidt door het hoesten van geïnfecteerde dieren. Meestal is vrij nauw contact tussen dieren noodzakelijk. Echter overdracht over enkele kilometers wordt verondersteld onder voor de kiem gunstige omstandigheden (hoge luchtvochtigheid).

Uitbraken beginnen meestal door de introductie van een besmet rund in een naïeve koppel. Virulent materiaal bestaat vooral uit longen, lymfevocht uit longen en borstholte en mogelijk hersenmateriaal, lever, lymfeklieren, nier, uterus, vrucht, vruchtvliezen en urine.

Door septicemie kunnen laesies in de nieren en incidenteel in de placenta ontstaan. Transplacentaire infectie van de foetus komt voor. Ook met speeksel en urine (spetters) kan de infectie worden overgedragen. Algemeen wordt verondersteld dat “herstelde” dieren de kiem nog dragen en actieve uitscheiders kunnen worden in stresssituaties. Niet zieke dragerdieren zijn een belangrijke besmettingsbron.

Het transporteren en verplaatsen van besmette- / dragerdieren is daarom belangrijk i.v.m. de verspreiding tussen bedrijven c.q. koppels.
Er is slechts beperkt anekdotisch bewijs dat mensen of materialen die in contact zijn geweest met een besmet dier (vector) een rol zouden kunnen spelen bij de verspreiding van de ziekte. Deze vorm van verspreiding wordt echter niet als een probleem gezien.
Schapen en geiten zijn niet belangrijk in de epidemiologie.


Diagnose van CBPP

Meldingsplichtig

Elke verdenking op CBPP dient direct gemeld te worden bij de NVWA. De meldplicht volgt uit de indeling in categorie A ziekte op basis van de  Europese Diergezondheidsverordening of Animal Health Regulation (AHR; in werking getreden op 21  april 2021). Dit betekent dat CBPP naast meldingsplichtig ook bestrijdingsplichtig is. Aanvullend op de maatregelen om verspreiding van CBPP tussen EU-lidstaten tegen te gaan en de door EU-wetgeving georganiseerde bewaking van de dierziekte, zijn door de ‘Animal Health Law’ ook de uitroeiingsmaatregelen bij wet gereguleerd.

Zodra er sprake is van een verdenking van CBPP dient een melding gemaakt te worden bij de NVWA via het landelijk meldpunt dierziekten (045-5463188). Deze meldplicht geldt zowel voor de houder van het dier, de dierenarts als het diagnostisch laboratorium waar aanvullend onderzoek is uitgevoerd. Bij afhandeling van verdenkingen en bij de bestrijding zijn de betreffende draaiboeken uitgangspunt en zijn de dan geldende regelgeving en de instructie van de NVWA leidend.

De diagnostiek is gebaseerd op klinische verschijnselen, PCR, immuunhistochemie, serologie en sectie.

  • Nederlands referentielab: WBVR te Lelystad
  • OIE referentielaboratorium: het Franse centrum voor landbouwkundig onderzoek, oftewel het CIRAD

Pathologie

De borstholte kan wel tot 10 liter geel of troebel exsudaat bevatten, dat coaguleert en grote fibrineuze vlokken vormt. De organen in de thorax zijn vaak bedekt met een laag fibrine, ook is een fibrineuze pleuritis zichtbaar, waarbij de pleura ontstoken en verdikt is met fibrine beslag. De aandoening is grotendeels unilateraal, bij 80-90% van de gevallen is slechts een longhelft aangetast. Daarbij is interlobulair oedeem en een gemarmerd aspect door de verdikte interlobulaire septa, en subpleuraal weefsel dat grijs, geel of rood geconsolideerde longlobuli omsluit. In chronische gevallen wordt de laesie een ingekapselde sequestra: een grijs necrotisch centrum binnen een dikke bindweefselband. Deze kunnen soms bij chronisch geïnfecteerde en “herstelde” dieren worden aangetroffen. De ziektekiem zou in het binnenste van de sequester kunnen overleven en de dieren worden dragers.

Isolatie van de kiem

Voor isolatie van de verwekker kunnen neusswabs, longspoelsels en/of via punctie, pleuraal - of synoviaal vocht (bij kalveren) genomen worden. Monster genomen bij pathologie kunnen ook worden onderzocht (long laesies, lymfeknopen, pleuraal vocht, synoviale vloeistof i.g.v. arthritis). Direct onderzoek van exsudaat is mogelijk, maar vereist veel ervaring.

  • Identificatie van de kiem.
  • Na isolatie van de kiem kan identificatie plaats vinden door metabole- en groei inhibitie testen.
  • De groei van MmmSC eist 3-10 dagen in specifieke media.
  • Vervolgens vindt identificatie van de kiem plaats (genotypering, PCR).
  • Definitieve identificatie kan het best worden gedaan door een OIE Reference Laboratory.

Serologie

Voor de internationale handel is serologie op basis van de, internationaal erkende, gemodificeerde “Campbell &Turner” complement-bindingstest noodzakelijk. De sensitiviteit en specificiteit van deze test zijn beperkt (detectie van grootste gedeelte zieke dieren met acute laesies, detectie van kleiner gedeelte dieren in beginfase ziekte en dieren met chronische laesies). De test dient alleen gebruikt te worden op koppelniveau en nimmer voor het stellen van een diagnose bij een enkel dier. Daarvoor wordt een “competitieve enzyme-linked immunosorbay assay” (C-ELISA) en een immunoblotting (IB) test aanbevolen. Deze aanbevolen testen zijn uitgebreid door het Office International des Epizooties (OIE) beschreven. Zowel enkelvoudige als gepaarde sera kunnen worden getest.

Andere toegepaste testen zijn een haemagglutinatietest en een agglutinatietest als een “on farm test” op koppelniveau in geval van een actieve uitbraak.

Naslag en details:


Prevalentie van CBPP

Europa

CBPP kwam sinds de 16-de eeuw veelvuldig voor in Europa, vooral in de hoger gelegen berggebieden (Alpen). Vermoed wordt dat er ook een reservoir in Afrika aanwezig was. Met de Napoleontische legers zou de ziekte zich over de Europese laaglanden hebben verspreid.

De grote verspreiding over de wereld trad op in de tweede helft van de 19-de eeuw door internationale handel in levend vee. In de 20-ste eeuw is CBPP in veel landen uitgeroeid door middel van “stamping out”. Dit was het geval in Nederland in 1887 en in Engeland in 1898.

Periodieke uitbraken zijn beschreven in de Oost-Pyreneeën (Spanje, Frankrijk en Portugal in 1967,1980,1982 en 1985) en in 1990 in de Po-vlakte in Italië. In Europa zijn geen uitbraken meer gemeld sinds 1999 (Portugal).

Andere landen

CBPP komt nog wijdverspreid voor in Afrika maar ook in ander delen van de wereld zoals het Midden-Oosten en Azië (o.a. India) komt de aandoening af en toe voor (m.n. door import van runderen uit Afrika). In grote delen van Afrika komt CBPP in meer of mindere mate voor en zijn de economische implicaties bijzonder groot. In Zambia en Gambia zijn in 2017 en de eerste helft van 2018 uitbraken gemeld.

China claimt een laatste uitbraak in 1995. CBPP komt niet meer voor in Noord-Amerika en Australië sinds 1892 respectievelijk 1973.

WAHIS alerts 2017-2020:

  • CBPP Gambia Follow-up report 1 31-1-2018
  • CBPP Zambia Follow-up report 1 21-1-2018
  • CBPP Zambia Immediate Notification 21-4-2017
  • CBPP Gambia Immediate Notification 21-2-2017

ProMed recente berichten tot febr 2023:

  • Zambia 1520/47.4988 (11.071 slachtrunderen) antistoffen CBR-positief (31-10-2022)
  • Namibia 1/200 (sectie) PCR positief 21-09-2022)
  • Namibia 4/550 (slachtrunderen) antistoffen CBR-positief (27-06-2022)
  • Namibia 1/500 PCR positief 13-08-2021
  • Namibia 1/600 PCR positief 11-08-2021

CBPP free Member Countries (17-7-2018)

  • AHG Evaluation of CBPP status of Members/October 2021:
    • Ecuador voorgedragen voor officieel CBPP vrije status
    • Mongolië voorgedragen voor officieel CBPP vrije status
    • Zambia informeerde de OIE in 2021 dat de vaccinatiegraad tussen 2017-2020 87-95% van de doel-populatie was. Doel van Zambia is om in 2026 de vrije status te bereiken.
  • List  CBPP free member countries 2021

Aanpak besmette bedrijven

Elke verdenking op CBPP dient direct gemeld te worden bij de NVWA. De meldplicht volgt uit de indeling in categorie A ziekte op basis van de  Europese Diergezondheidsverordening of Animal Health Regulation (AHR; in werking getreden op 21  april 2021). Dit betekent dat CBPP naast meldingsplichtig ook bestrijdingsplichtig is. Aanvullend op de maatregelen om verspreiding van CBPP tussen EU-lidstaten tegen te gaan en de door EU-wetgeving georganiseerde bewaking van de dierziekte, zijn door de ‘Animal Health Law’ ook de uitroeiingsmaatregelen bij wet gereguleerd. Zodra er sprake is van een verdenking van CBPP dient een melding gemaakt te worden bij de NVWA via het landelijk meldpunt dierziekten (045-5463188). Deze meldplicht geldt zowel voor de houder van het dier, de dierenarts als het diagnostisch laboratorium waar aanvullend onderzoek is uitgevoerd. Bij afhandeling van verdenkingen en bij de bestrijding zijn de betreffende draaiboeken uitgangspunt en zijn de dan geldende regelgeving en de instructie van de NVWA leidend. Voor actuele informatie diagnostiek route zie: WUR: Contagieuze bovine pleuropneumonie (CBPP)

Vaccinatie

In Nederland is vaccinatie niet toegestaan.

Sinds het begin van de 20ste eeuw zijn er veel vaccins ontwikkeld tegen CBPP, echter geen van de vaccins bleek daarbij echt (kosten)effectief.  In het buitenland, vooral in Afrika, wordt binnen geïnfecteerde gebieden een CBPP-vaccin, op basis van de T1/44- of T1sr-stam, volop gebruikt. T1/44 en T1sr vaccins kunnen koppels effectief beschermen indien vaccinatie jaarlijks wordt uitgevoerd. Soms wordt een combinatievaccin gebruikt van runderpest en CBPP. Vaccinatie kan worden gebruikt in CBPP controle programma’s (nationaal, regionaal), echter zal  zonder aanvullende maatregelen niet leiden tot CBPP eradicatie. 

Antibiotica

Het is in Nederland niet toegestaan om antibiotica in te zetten voor de behandeling van CBBP.  De consequenties van antibioticumgebruik op de effectiviteit van de therapie, het ontstaan van resistentie, persistentie van chronische dragers en de implicaties voor de volksgezondheid zijn (nog) niet goed geëvalueerd.
Behandeling is alleen aangewezen in endemische gebieden omdat de kiem niet zal worden uitgeroeid en dragers kunnen ontstaan. Van tylosine (10 mg/kg, IM, bijv. 6 dagen) en danofloxacin 2.5% (2.5 mg/kg, gedurende 3 opeenvolgende dagen) wordt aangegeven dat het effectief zou zijn. (2006; FAO-OIE-AU/IBAR-IAEA: CBPP CONTROL: ANTIBIOTICS TO THE RESCUE?)

Overige maatregelen

Een vervoersverbod (en/of andere maatregelen waarbij zicht is op het transport / de verplaatsingen van dieren) is het meest efficiënt om verdere verspreiding te voorkomen.

Naslag en details:


Preventie van CBPP

Elke verdenking op CBPP dient direct gemeld te worden bij de NVWA. De meldplicht volgt uit de indeling in categorie A ziekte op basis van de Europese Diergezondheidsverordening of Animal Health Regulation (AHR; in werking getreden op 21  april 2021). Bij afhandeling van verdenkingen en bij de bestrijding zijn de betreffende draaiboeken uitgangspunt en zijn de dan geldende regelgeving en de instructie van de NVWA leidend. Bij afhandeling van verdenkingen en bij de bestrijding zijn de betreffende draaiboeken uitgangspunt en zijn de dan geldende regelgeving en de instructie van de NVWA leidend.

Voor actuele informatie diagnostiek route zie: Contagieuze bovine pleuropneumonie CBPP

Bedrijfshygiëne / insleep preventie

  • In ziektevrije gebieden: quarantaine, serolologische testen (complement bindingreactie) en het slachten van de gehele koppel indien positieve dieren zijn aangetroffen in de bewuste koppel (zie OIE-richtlijn)
  • Ook voor de import van vlees, embryo’s en oöcyten gelden OIE-regels: Terrestrial Animal Health Code.

Regelgeving

Nederlands recht

Elke verdenking op CBPP dient direct gemeld te worden bij de NVWA. De meldplicht volgt uit de indeling in categorie A ziekte op basis van de  Europese Diergezondheidsverordening of Animal Health Regulation (AHR; in werking getreden op 21  april 2021). Dit betekent dat CBPP naast meldingsplichtig ook bestrijdingsplichtig is. Aanvullend op de maatregelen om verspreiding van CBPP tussen EU-lidstaten tegen te gaan en de door EU-wetgeving georganiseerde bewaking van de dierziekte, zijn door de ‘Animal Health Law’ ook de uitroeiingsmaatregelen bij wet gereguleerd.

Zodra er sprake is van een verdenking van CBPP dient een melding gemaakt te worden bij de NVWA via het landelijk meldpunt dierziekten (045-5463188). Deze meldplicht geldt zowel voor de houder van het dier, de dierenarts als het diagnostisch laboratorium waar aanvullend onderzoek is uitgevoerd. Bij afhandeling van verdenkingen en bij de bestrijding zijn de betreffende draaiboeken uitgangspunt en zijn de dan geldende regelgeving en de instructie van de NVWA leidend.

Europees recht

De EU heeft richtlijnen opgesteld voor bestrijdingsplichtige dierziekten. Eventuele maatregelen met betrekking tot specifieke lidstaten zijn te vinden op de website EUR-Lex van de Europese Unie.

Internationaal

Door het OIE zijn de regels vastgelegd om als land of regio CBPP-vrij verklaard te kunnen worden. Zie hiervoor: Recognition of animal health status.


Websites en literatuur 

Websites 

Literatuur

  • Alhaji, N. B., Ankeli, P. I., Ikpa, L. T., & Babalobi, O. O. (2020). Contagious Bovine Pleuropneumonia: Challenges and Prospects Regarding Diagnosis and Control Strategies in Africa. Veterinary Medicine: Research and Reports, 11, 71.
  • Amanfu W., Sediadie S., Masupu K.V., Benkirane A., Geiger R. & Thiaucourt F. (1998). Field validation of a competitive ELISA for the detection of contagious bovine pleuropneumonia in Botswana. Rev. Elev. Med. Vet. Pays Trop., 51, 189-193.
  • Bashiruddin JB, de Santis P, Persson A, Ball H, Regalla J. Detection of Mycoplasma mycoides subspecies mycoides SC in bovine lung and lymph node tissues by culture, sandwich ELISA and polymerase chain reaction systems. Res Vet Sci. 2005;78:199-205.
  • Cottew G.S., Breard A., Damassa A.J., Erno H., Leach R.H., Lefevre P.C., Rodwell A.W. & Smith G.R. (1987). rel="noopener noreferrer" Taxonomy of the Mycoplasma mycoides cluster. Israel J. Med. Sci., 23, 632-635
  • Garrido Abellan F., Legoff C., Martel J., Regalla J. & Santini F.G. (1993). Report of the expert Subcommittee of the Veterinary Scientific Committee on the Epidemiology and Methods of Diagnosis of Contagious Bovine Pleuropneumonia (CBPP) Standardised at Community Level. Commission of the European Community, DGVI 3152/93
  • Gonçalves R, Ferreira-Dias G, Belo A, Correia J, Ferreira ML, Durão JC, Goulão JV. Pathological and immu-nological characteristics of ewes experimentally infected with Mycoplasma mycoides subsp. mycoides SC strains isolated from cattle and sheep. Small Rumin Res. 2002; 46 51-62.
  • Hudson J.R. (1971). Contagious Bovine Pleuropneumonia. Food and Agriculture Organization of the United Nations (FAO) Agricultural Studies No. 86. FAO, Rome, Italy
  • Jores J., Mariner J.C. and Naessens J. Development of an improved vaccine for contagious bovine pleuropneumonia: an African perspective on challenges and proposed actions. Veterinary Research 2013, 44:122
  • March JB, Clark J, Brodlie M. Characterization of strains of Mycoplasma mycoides subsp. mycoides small colony type isolated from recent outbreaks of contagious bovine pleuropneumonia in Botswana and Tanzania: evidence for a new biotype. J Clin Microbiol. 2000;38:1419-25.
  • Masiga, W. N., Domenech, J., & Windsor, R. S. (1996). Manifestation and epidemiology of contagious bovine pleuropneumonia in Africa. Revue scientifique et technique (International Office of Epizootics), 15(4), 1283-1308.
  • Merck Veterinary Manual, 8 th ed. Edited by S.E. Aiello nd A. Mays. Whitehouse Staion, NJ: Merck and Co., 1998, pp. 178-1079
  • Miles K, Churchward CP, McAuliffe L, Ayling RD, Nicholas RA. Identification and differentiation of European and African/Australian strains of Myco-plasma mycoides subspecies mycoides small-colony type using polymerase chain reaction analysis. J Vet Diagn Invest. 2006;18:168-71.
  • Mwirigi M., Nkando I., Aye R., Soi R., Ochanda H., Berberov E., Potter A., Gerdts V., Perez-Casa J., Naessens J., Wesonga H. (2015). Experimental evaluation of inactivated and live attenuated vaccines against Mycoplasma mycoides subsp. Mycoides Vet. Immunology and immunopath. 169 (2016) 63-67
  • Paola Pilo, Joachim Frey, Edy M. Vilei, Molecular mechanisms of pathogenicity of Mycoplasma Mycoides subsp. Mycoides SC. The Veterinary Journal 174 (2007) 513-521.
  • Pathogenicity, Diagnostics, Epidemiology and Molecular Genetics. Joint Workshops of E.U. Projects. Toulouse, France, June 2-4, 1999
  • Regalla J., Goncalves R., Niza Ribeiro J., Duarte L., Nicholas R., Bashiruddin J.B., De Santis P., Garrido Abellan F. & Penha Goncalves A. (1999). Development of immunoblotting as a diagnostic tool for contagious bovine pleuropneumonia. International Symposium - COST Action 826: Mycoplasmas of Ruminants:
  • Rweyemamu M, Paskin R, Benkirane A, Martin V, Roeder P, Wojciechowski K. Emerging diseases of Africa and the Middle East. Ann N Y Acad Sci. 2000;916:61-70.
  • Santini F.G., Visaggio M., Farinelli G., Di Francesco G., Guarducci M., D’Angelo A.R., Scacchia M. & Di Giannatale E. (1992). Pulmonary sequestrum from Mycoplasma mycoides var. mycoides SC in a domestic buffalo; isolation, anatamo-histopathology and immuno-histochemistry. Veterinaria Italiana, 4, 4-10.
  • Smak J.(1993). Besmettelijke longziekte bij runderen. Diergeneeskundig Memorandum. 40ste jaargang, no 1 / 2,16-21.
  • Di Teodoro G.,  Marruchella GDi Provvido  A,  D'Angelo AROrsini GDi Giuseppe PSacchini F,  Scacchia M. 2020. Contagious Bovine Pleuropneumonia: A Comprehensive Overview. Vet Path. 57:476-489
  • Ter Laak, E. A. (1992). Contagious bovine pleuropneumonia a review. Veterinary Quarterly, 14(3), 104-110.
  • Thiaucourt F, Yaya A, Wesonga H, Huebschle OJ, Tulasne JJ, Provost A. Contagious bovine pleuropneumonia. A reassessment of the efficacy of vaccines used in Africa. Ann N Y Acad Sci. 2000;916:71-80.
  • François Thiaucourt, Nick D. Nwankpa, William Amanfu
  • Book Editor(s):Samia Metwally, Ahmed El Idrissi, Gerrit Viljoen. Contagious Bovine Pleuropneumonia. 2021. https://doi.org/10.1002/9781119506287.ch23
  • Vilei EM, Abdo EM, Nicolet J, Botelho A, Gonçalves R, Frey J. Genomic and antigenic differences between the European and African/Australian clusters of Mycoplasma mycoides subsp. mycoides SC. Microbiology. 2000;146:477-86.
  • World Organisation for Animal Health (OIE) (2021). – Terrestrial Animal Health Code. Chapter 3.4.8. OIE, Paris. 

 

Oude browser

We zien dat u gebruik maakt van een verouderde browser. Niet alle onderdelen van de website zullen daardoor goed functioneren. Download nu de laatste versie van uw browser om veilig te kunnen surfen.