Hoofdstuk 1. Algemeen
1.1. Definitie
De Ziekte van Aujeszky (ZvA) wordt veroorzaakt door het Aujeszky-virus (ADV) of Suid alphaherpesvirus 1 (SHV-1), genoemd naar de Hongaarse dierenarts Aladár Aujeszky die in 1902 het agens aantoonde in onder andere een hond.
Het varken is de enige natuurlijke gastheer van het virus en veruit de belangrijkste bron van verspreiding ervan. Na een infectie blijft het virus vermoedelijk levenslang latent in het varken aanwezig, in zenuwknopen (o.a. ganglion trigeminale) en tonsillen. In hoeverre en onder welke omstandigheden het virus opnieuw uitgescheiden kan worden, is niet bekend. De ziekte is in 1813 voor het eerst beschreven bij het rund. Het voornaamste verschijnsel was extreme pruritus (“Mad Itch”).
In 1849 werd de benaming Pseudorabiës gebruikt in Zwitserland, vanwege de gelijkenis met de verschijnselen van rabiës. Honden, maar ook herkauwers krijgen door de infectie een verlamming van de keelspieren waardoor het slikken niet meer lukt. De dieren gaan speekselen en vandaar de gelijkenis met rabiës.
Alleen besmette varkens (inclusief wilde zwijnen) kunnen het virus overbrengen. Vrijwel alle andere zoogdieren zijn vatbaar voor infecties, maar scheiden het virus niet uit (zogenaamde eindgastheer).
1.2. De veroorzaker
Het Aujeszky-virus (ADV) is een alfaHerpesvirus en is 150 – 180 nm groot.
Het is nauw verwant aan BHV-1 (IBR) en EHV-1 (respiratieproblemen en verwerpen bij het paard) en Varicella-Zoster virus (humaan herpes virus type 3; waterpokken en gordelroos).
ADV-isolaten zijn serologisch niet van elkaar te onderscheiden, doch kunnen sterk in virulentie en mate van virus-uitscheiding verschillen.
Door Todd (1985) is een classificatie voorgesteld van NIA -1, -2, -3, en -4 stammen. Op basis van het pathogene NIA-3-virus (Noord-Ierse stam uit de jaren 70) is een gemodificeerd levend (MLV)-vaccin geproduceerd.
Het genoom bestaat uit een lineair dubbelstrengs-DNA molecuul, omgeven door een envelop. In de envelop bevinden zich voor de replicatie zowel essentiële als niet-essentiële glycoproteïnen. Detectie van antistoffen tegen of PCR-detectie van genen voor het glycoproteïne gE kunnen als marker dienen van natuurlijk geïnfecteerde dieren.
Belangrijke virulentiefactoren:
- Het enzym thymidine-kinase (TK), van belang voor replicatie van het virus in het centraal zenuwstelsel.
- Het gE-glycoproteine speelt een rol bij het vrijkomen van virionen uit geïnfecteerde cellen, de fusie tussen geïnfecteerde en niet-geïnfecteerde cellen en cel-tot-cel-verspreiding van virionen in het zenuwstelsel.
Het verwijderen van gE en TK uit het genoom zal resulteren in een reductie van virulentie en het niet meer latent aanwezig zijn van het vaccinvirus (Mettenleiter, van Oirschot).
1.3. Gevoelige diersoorten
Naast varkens zijn onder andere herkauwers (100% lethaliteit met verschijnselen van jeuk en encefalitis), honden, katten, knaagdieren en vossen gevoelig voor het virus. Dit zijn "dead end hosts” (EFSA, 2017) die het virus niet uitscheiden. Paarden zijn nauwelijks gevoelig. Er zijn enkele gevallen bij paarden beschreven die altijd met de dood eindigden en het is experimenteel gelukt – na infectie met een hoge virus dosis - om de postulaten van Koch te vervullen (Kimman et al. 1991). Mensen en pluimvee zijn ongevoelig.
1.4. Volksgezondheid
De mens is ongevoelig voor het virus.
1.5. Overleving
Het virus is stabiel bij een pH tussen de 5 en 9, het is goed gevoelig voor desinfectantia en erg gevoelig voor uitdrogen en zonlicht. Het virus overleeft goed in koude en vochtige omstandigheden
Als vlees na slachten een pH heeft van boven de 5 kan het vlees nog virus bevatten.
In mest overleeft het virus lang: weken tot maanden, zeker bij lagere temperaturen.
Het virus wordt geïnactiveerd bij 60ºC in 30-60 minuten, bij 80ºC in 3 minuten en bij 100ºC in 1 minuut.
Tabel 1: periode dat Aujeszky-virus infectieus blijft
Matrix
|
Overleving
|
Binnen het dier
|
Neus swabs
|
Tot 12 dagen
|
Oropharyngeale swabs
|
Tot 25 dagen
|
Vaginaal secreties
|
Tot 12 dagen
|
Voorhuid secreties
|
Tot 12 dagen
|
Melk
|
Tot 2-3 dagen
|
Rectale swabs en urine (maar niet mest)
|
Tot 10 dagen
|
Omgeving
|
Hooi (zomer)
|
30 dagen
|
Hooi (winter)
|
40 dagen
|
(Drijf) mest(zomer)
|
1 maand
|
(Drijf) mest (winter)
|
2 maanden
|
Grond
|
5-6 weken
|
1.6 Desinfectie
Gebruikelijke desinfectiemiddelen zijn effectief tegen het Aujeszky-virus (bijv. 2% NaOH, chloorhexidine, quaternaire ammonium-verbindingen). Mits de juiste concentratie, temperatuur en inwerkingstijd in acht wordt genomen.
Hoofdstuk 2. Verschijnselen
2.1. Klinisch beeld
• Algemeen
De incubatietijd bedraagt 1-8 dagen, maar kan oplopen tot 3 weken. Bij jonge dieren is de incubatietijd het kortst. Voor andere diersoorten dan het varken kan het ziektebeeld peracuut zijn en de incubatieperiode 2-3 dagen.
In het lichaam wordt het virus verspreid via de bloed-, lymfe- en zenuwbanen. Varkens kunnen drager zijn en virus-uitscheider worden zonder dat zich klinische verschijnselen openbaren.
• Klinische verschijnselen:
De klinische verschijnselen zijn afhankelijk van de virulentie van het virus en de leeftijd van het varken en variëren van subklinisch tot ernstig. Hoge koorts, lusteloos, dyspneu, speekselen, braken en trillen zijn algemeen ziekteverschijnselen die kunnen passen bij de ziekte.
Verschijnselen per leeftijdscategorie:
- Zuigende biggen:
Snel verloop, ernstige zenuwverschijnselen (trillen, ataxie, krampen, verlammingen, fietsen, opisthotonus, nystagmus t.g.v. de encefalitis), koorts, hoge mortaliteit (tot 100%).
- Gespeende biggen:
Trager verloop dan bij zuigende biggen, sterk verminderde voeropname, lusteloosheid en slapen, (geringe) koorts, niezen, hoesten, neusuitvloeiing, bemoeilijkte ademhaling, zenuwverschijnselen en hoge mortaliteit (5 – 30%).
- Vleesvarkens:
Hoge koorts (41º C), sterk verminderde voeropname, lusteloosheid en slapen, zijn de voornaamste verschijnselen. Daarnaast respiratoire aandoeningen (hoesten, niezen, dyspneu, neusuitvloeiing) en sterfte (meestal minder dan 5%) en secundaire infecties.
- Zeugen:
Koorts en geringe respiratoire verschijnselen, niet vreten. Bij dragende zeugen vooral abortus, doodgeboorte/mummificatie en een verhoogd percentage terugkomers.
- Beren:
Koorts, geringe respiratoire verschijnselen en soms onvruchtbaarheid en primaire morfologische afwijkingen van spermacellen.
- Overige gevoelige diersoorten
De verschijnselen zijn hier neurologisch van aard. Het meest opvallende verschijnsel bij rundvee en schapen is hevige jeuk, zich uitend in heftig likken of schuren, vaak met zelfmutilatie tot gevolg. De heftige jeuk komt meestal tot uiting vlak bij de plek waar het virus het dier is binnengekomen.
Katten op een varkensbedrijf kruipen weg. Bij honden kunnen jeukverschijnselen met heftig schuren worden waargenomen. Sterfte na aanvankelijke jeuk is een opvallend verschijnsel in andere diersoorten dan het varken.
Bij paarden zijn naast hoge koorts ernstige neurologische verschijnselen gerapporteerd zoals excessief zweten, spiertrillingen, ataxie, spastische gangen, blindheid, manische perioden, excitatie of depressie, niet meer reageren op stimuli, uitputting en desoriëntatie leidend tot euthanasie. Bij paarden is in tegenstelling tot andere eindgastheren geen jeuk gerapporteerd (van den Ingh 1990, Kimman 1991).
2.2. Morbiditeit/mortaliteit
Afhankelijk van de leeftijd van de varkens varieert de mortaliteit van minder dan 5% (vleesvarkens) tot 100% (zuigende biggen). In oudere dieren is de mortaliteit afhankelijk van optreden van co-infecties.
In andere gevoelige dieren, zijn de morbiditeit en mortaliteit vrijwel 100% en treedt de sterfte meestal al binnen enkele dagen op. Bij twee paarden die experimenteel geïnfecteerd werden via de neus en conjunctiva werd koorts waargenomen op 7 dagen na infectie met vervolgens snelle ontwikkeling van de hierboven beschreven neurologische symptomen leidend tot sterfte of euthanasie op respectievelijk 9 en 10 dagen na inoculatie (Kimman 1991).
2.3 Uitscheiding van het virus
Via direct contact tussen varkens en via de lucht (over meerdere kilometers en vooral bij mist en bij koud weer) is infectie eenvoudig mogelijk. De infectie komt hoofdzakelijk langs oro-nasale weg tot stand, via aerogene verspreiding of door opname van besmet materiaal. Ook besmetting via het geslachtsapparaat (besmet sperma) is mogelijk. Daarnaast is verticale transmissie mogelijk.
Indirecte overdracht van het virus is mogelijk via mest, materialen, bezoekers en veewagens.
Het virus is aantoonbaar in zenuwweefsel, tonsillen, melk (biest) en sperma.
Na het doormaken van de ziekte kan het varken het virus nog maanden lang uitscheiden. Varkens kunnen latent drager worden van het virus en actieve uitscheider worden in tijden van stress (transport, hitte etc.) of hormonale veranderingen (dracht, werpen). Het virus wordt dan gereactiveerd. Andere besmette diersoorten scheiden het virus niet uit.
2.4 Differentieel diagnose
- Zuigende biggen: PRRS, hypoglycaemie, AVP/KVP, EMC, PCV2
- Gespeende biggen: Influenza, PRRS, stalgassen, AVP/KVP, zoutintoxicatie
- Vlees/opfokvarkens: Influenza, PRRS, stalgassen, AVP/KVP, zoutintoxicatie
- Zeugen: Influenza, Parvo, vlekziekte, AVP/KVP, zoutintoxicatie
Onderscheid met DDx In andere diersoorten
In het onderscheid met hondsdolheid bij andere diersoorten valt op dat carnivoren in geval van ZvA geen agressiviteit tonen en herkauwers geen hydrofobie vertonen. De respiratoire verschijnselen bij ZvA komen niet typisch voor bij hondsdolheid. In geval van ZvA zijn gastheren vaak dorstig, terwijl dieren die lijden aan rabies hydrofobie vertonen (angst voor water).
Hoofdstuk 3. Diagnostiek
3.1. Pathologie
Macroscopisch wordt vaak een volle blaas gezien bij varkens die achteraf ZvA bleken te hebben. Het virus geeft verder minimale typische macroscopische laesies. In geval van de bevinding van diffuus verspreide miliaire necrosehaardjes in de lever moet ook aan ZvA worden gedacht.
Histologisch kunnen gevonden worden: laesies (necrosehaardjes, kleine witte puntjes) in centraal zenuwstelsel, kerato-conjunctivitis, sereuze tot fibrino-necrotische rhinitis/laryngitis/tracheitis of necrotische tonsillitis. Ook placentitis bij zeugen met abortus wordt gezien.
Bij sectie wordt bij runderen vrijwel alleen oedeem, stuwing en bloedingen in de ruggenmerg gezien, vaak in dat deel wat het met jeuk aangedane gebied innerveert. Hier kunnen ook microscopische laesies van cel infiltratie en neuronale degeneratie worden gezien.
Bij de in de literatuur beschreven paarden werden – behalve trauma opgedaan ten gevolge van de ernstige neurologische symptomen – met name in de cortex van het centrale zenuwstelsel uitgebreide neuronale necrose, gliose, mononucleaire perivasculaire cuffing en proliferatie van endotheelcellen waargenomen. Astrocyten bevatten regelmatig eosinofiele intranucleaire insluitlichaampjes. Tevens werd het PRV antigeen in diverse cellen van het CZS aangetoond met behulp van immunohistochemie en werd het PRV DNA in diverse cellen van het CZS met behulp van in situ hybridisatie.
3.2. Isolatie van het virus
Virusdetectie (PCR) levert een snelle diagnose. Bij experimentele infecties is vastgesteld dat virus gevonden kan worden in:
-
Serum: 1 - 7 dagen na infectie (laag niveau)
-
Neusswabs: 8 - 17 dagen na infectie
-
Keelswabs: 18 - 25 dagen na infectie
-
Melk: 2 - 3 dagen na infectie
-
Rectale swabs: tot 10 dagen na infectie
-
Ejaculaat en vaginavocht: tot 12 dagen na infectie
Voor het opsporen van latente dragers is virusisolatie (PCR) in het ganglion trigeminale, de bulbus olfactorius en de tonsillen de beste optie.
Bij andere diersoorten dan het varken kan ook virusisolatie gebruikt worden voor de diagnose. Bij rundvee is het zinvol om dat deel van de ruggenmerg wat het jeukende gebied innerveert te bemonsteren of de huid en subcutane weefsel van het jeukende gebied zelf.
3.3. Serologie
Voor antistofdetectie zijn in Nederland de gangbare testen de gE-Elisa om antistoffen tegen het veldvirus aan te tonen en gB-Elisa of VNT (virusneutralisatie-test) voor antistoffen tegen het veldvirus en het vaccin. Antistoffen kunnen gedetecteerd worden vanaf 7-10 dagen na besmetting.
Er zijn DIVA vaccins beschikbaar, dus onderscheid tussen gevaccineerde en geïnfecteerde dieren is mogelijk. Het WBVR is in Nederland het aangewezen lab voor diagnostiek aangaande ZvA.
Latente drager dieren zullen niet reageren in de serologie.
Serologie is gezien het snelle verloop bij andere diersoorten dan het varken meestal niet zinvol, omdat in vrijwel alle gevallen sterfte optreedt voordat een serologische respons gemeten kan worden. Twee experimenteel geïnfecteerde paarden leefden echter lang genoeg om een neutraliserende antistofrespons tegen PRV te ontwikkelen.
Tabel 1: Beschikbare methodes voor de diagnostiek van ZvA
Test
|
Sensitiviteit (95%CI)
|
Specificiteit (95%CI)
|
Doelstelling
|
Matrix
|
Referenties
|
Virus isolatie
|
NA
|
100%
|
Diagnostiek bij kliniek
|
Secreties of organen.
|
OIE, 2012
|
gB PCR
|
94.6% (92.3-96.4)
|
71%
(64-77.3)c
|
Diagnostiek bij kliniek
|
Secreties of organen
|
Zanella et al., 2012*
|
gE PCR
|
94.6% (92.3-96.4)
|
79.3% (79.2-84.7)c
|
Diagnostiek bij kliniek
|
Secreties of organen
|
Zanella et al., 2012*
|
VNT
|
NA
|
NA
|
Verplicht voor internationale handel. Diagnostiek in latente gevallen
|
Referentie methode voor serologie
|
OIE, 2012
|
I- or C-ELISAa,b
|
96-99%
|
96-99%
|
Verplicht voor internationale handel. Diagnostiek in latente gevallen
|
Serum, bloed, melk, vlees exsudaat
|
Le Potier, 2016
|
gE LAT
|
95.76%
|
96.77%
|
Screening
|
Serum
|
Yong et al., 2005
|
ADV LAT
|
97.17%
|
95.16%
|
Screening
|
Serum
|
Yong et al., 2005
|
|
|
|
|
|
|
|
PCR = polymerase chain reaction
VN = virus neutralisatie test
I- or C-ELISA = indirect/competitieve enzyme-linked immunosorbent assay
LAT = latex agglutinatie test
NA = not available.
a In regio’s waar varkens gevaccineerd zijn met gE-deletie vaccins, laten de gE-PCR, -ELISA en –LAT gE kits verschillen zien tussen geïnfecteerde en gevaccineerde dieren. In Nederland worden alleen de gE-ELISA en gB-ELISA gebruikt.
b vorming van antistoffen na 7 - 14 dagen
c afhankelijk van het type van PCR (gB of gE PCR)
* alleen van neusswabs in experimentele studies.
Hoofdstuk 4. Prevalentie
4.1. Nederland
Nederland is vrij van de Ziekte van Aujeszky. Vaccineren is niet toegestaan (art. 10 status).
4.2. Andere landen in Europa
In 2021 zijn op 2 plaatsen in Frankrijk en op 1 plaats in Finland antistoffen gevonden tegen Aujeszky bij wilde zwijnen. Dit verandert niets aan de status van deze landen. In Frankrijk is op 6 april 2020 een uitbraak geconstateerd onder wilde zwijnen in midden Frankrijk (in de regio Auvergne-Rhone-Alpes). Er werden 2 wilde zwijnen positief getest op antistoffen tegen de Ziekte van Aujeszky. Er waren in totaal 108 wilde zwijnen, welke gehouden werden voor jachtdoeleinden: 3 beren, 15 zeugen en 90 biggen. De bron van de infectie waren waarschijnlijk in het wild lopende wilde zwijnen die door het hek contact hebben gehad met deze gehouden zwijnen. In Frankrijk zijn eerder gevallen van Aujeszky gevonden, zo werd in december 2019, in Zuidwest Frankrijk, een besmetting gevonden op een bedrijf met buiten gehouden gedomesticeerde varkens, die vermoedelijk ook besmet zijn geraakt door contact met wilde zwijnen. Dat zelfde werd ook in april 2019 geconstateerd op twee aan elkaar verbonden bedrijven met buiten gehouden vleesvarkens in het zuiden van Frankrijk.
In januari en februari 2022 werden nog twee uitbraken gemeld bij wilde zwijnen en in maart 2022 een melding van ZvA op een bedrijf met gehouden varkens. In januari 2023 is in Zuid Frankrijk nog melding gemaakt van ZvA aan de WOAH op een bedrjif met gehouden varkens.
In Europa hebben nu 19 lidstaten de vrij status voor de ziekte van Aujeszky voor het gehele grondgebied, en hebben drie lidstaten (Frankrijk, Italië, Polen) in meerdere regio's de vrij status (EU 2021/620, Annex VI). De vrij status voor de ziekte van Aujeszky houdt tevens in dat er een vaccinatieverbod geldt. Vijf lidstaten (Italië, Litouwen, Polen en Spanje en Portugal) werken (op regionaal niveau) nog aan een bestrijdingsprogramma.
Bron: Publicatieblad van de Europese Unie, d.d 28 november 2019, pagina L307/52 en 53 en EU Uitvoeringsverordening 2021/620.
Hoofdstuk 5. Aanpak besmette bedrijven
5.1. Vaccinatie
In Nederland is vaccinatie verboden vanaf 1 januari 2007.
5.2. Antibiotica
Antibiotica zijn niet werkzaam tegen Aujeszky-virus
5.3. Overige maatregelen
Als een geval van infectie met Aujeszky-virus voorkomt in een vrij land/zone, bevelt WOAH aan en EU legt op een volledige ruiming van de besmette varkensstapel. Of verwijdering van besmette dieren met na 30 dagen serologische controle met ELISA. Ook in de directe omgeving is serologische screening noodzakelijk.
Een incidenteel geval, èn als de tussenbedrijfprevalentie <1% blijft, hoeft geen gevolgen te hebben voor de officiële ziekte-vrij status van een land.
In endemische geïnfecteerd landen met een eradicatieprogramma, vindt vaccinatie met een gE deletie vaccin plaats. Vervolgens worden serologisch positief geteste dieren verwijderd.
Hoofdstuk 6. Preventie
6.1. Biosecurity
Preventie van insleep is alleen mogelijk door het aankopen van ADV-vrije dieren. Gezien de verspreiding van het virus door de lucht zal behandeling van binnenkomende lucht (filtering) ook invloed hebben.
Om te voorkomen dat andere diersoorten besmet raken met het Aujeszky virus, dient contact met potentieel geïnfecteerde varkens (inclusief wilde zwijnen en weefsels of karkassen van varkens) voorkomen te worden. Rauw vlees van geïnfecteerde varkensachtigen dient niet gevoerd te worden aan carnivoren.
Vaccinatie dient te gebeuren met vaccins die minstens even effectief zijn als de gE TK-negatieve 783 stam, opgelost in een olie-in-water adjuvans (gouden standaard). In landen met een zogenaamde artikel 10 status is vaccinatie niet toegestaan.
Er zijn voor andere diersoorten dan varkens geen vaccins beschikbaar; er is zelfs beschreven dat de verzwakte virussen uit het varkensvaccin bij sommige diersoorten tot de ziekte kunnen leiden.
6.2. Persoonlijke beschermingsmiddelen voor de mens.
Het Aujeszky-virus is voor de mens ongevaarlijk. Bij bedrijfsbezoeken in het kader van verdenkingen of uitbraken is het wel aan te raden om mondkapjes te gebruiken om de stofbelasting van de longen te verminderen dan wel te voorkomen. Indien bloedmonsters afgenomen moeten worden is het gebruik van gehoorbescherming noodzakelijk.
Hoofdstuk 7. Regelgeving
Nederland is vrij van ZvA volgens EU uitvoeringsverordening 2021/620 (Annex VI pag. 23).
Vaccinatie is in Nederland sinds 1 januari 2007 niet meer toegestaan (overgang van art 9 naar artikel 10 status (vrij zonder vaccinatie) (art. 3b.3 Regeling houders van Dieren).
Monitoring
Elke 4 maanden moet bloed onderzoek plaatsvinden, de gebruikte test is de gB-ELISA. Hieronder staat weergegeven hoeveel monsters er nodig zijn.
B-, D- en F-bedrijven (bron: RVO website):
- 31 of meer varkens: 3 monsters per trimester
- 30 of minder varkens: geen onderzoek benodigd voor de ziekte van Aujeszky
A-, C- en E-bedrijven:
- 31 of meer varkens: 12 monsters per maand
- 11 tot en met 30 varkens: 9 monsters per maand
- 7 tot en met 10 varkens: 7 monsters per maand
- 1 tot en met 6 varkens: maandelijks alle varkens te onderzoeken
Voor A-bedrijven geldt bovendien dat wanneer zij varkens aanvoeren die in quarantaine gehouden moeten worden en dat er geen gB antistoffen worden aangetoond voordat de dieren bij de rest van het bestand worden gevoegd (bron: Staatsblad 2021, 169 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl) art 2.27h).
Op grond van de Diergezondheidsverordening gelden regels ter bestrijding (transport, aan- en afvoeren, insemineren, destructie e.d.). Verdenkingen dienen gemeld te worden bij de NVWA ambtenaar. Ook geldt een meldingsplicht van aangewezen ziekten voor resp. varkenshouder en dierenarts. Op grond van de aangifteplicht zijn de veehouder of zijn dierenarts verplicht een geval van de Ziekte van Aujeszky te melden bij het centrale meldpunt dierziektebestrijding van het Ministerie van LNV.
Hoofdstuk 8. Websites en literatuur
OIE
http://www.oie.int/
World Organization Animal Health (opvolger van OIE)
http://www.woah.int
Paarden
Virus infections of equines, 1996, edited by M.J. Studdert
Sehl J and Teifke JP Comparative pathology of pseudorabies in different naturally and experimentally infected species – a review. Pathogens 2020; 9: 633
Van den Ingh TS, Binkhorst GJ, Kimman TG et al. Aujeszky’s disease in a horse. Zentralbl Veterinarmed B 1990; 37: 532-538.
Kimman TG, Binkhorst GJ, van den Ingh TS et al. Aujeszky’s disease in horses fulfils Koch’s postulates. Vet Rec 1991;128: 103-106.