Salmonella Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae zijn belangrijke ziekten voor de pluimveehouderij omdat ze verticaal overdraagbaar zijn en ernstige schade kunnen veroorzaken. S. Pullorum en S. Gallinarum zijn de eerste ziekten waarvoor een georganiseerd bestrijdingsprogramma is opgezet en zijn daardoor zeldzaam bij commercieel pluimvee. De ziekten behoren nu tot de zogenaamde Artikel 15-ziekten.
Salmonella Pullorum veroorzaakt de ziekte van Pullorum, ook bekend als wittekuikendiarree of Pullorum Disease. De ziekte veroorzaakt hoge uitval bij met name jonge dieren. Volwassen dieren zijn vaak symptoomloos drager maar verspreiden de ziekte via het ei. In sommige gevallen kan bij volwassen dieren gedurende langere tijd uitval optreden.
S. Gallinarum veroorzaakt Kleinse ziekte of Fowl Typhoid. Met name volwassen dieren van de zwaardere rassen (bruine leghennen of vermeerderingsdieren) zijn gevoelig, maar ziekte kan bij alle rassen en op alle leeftijden optreden. De ziekte is op dierniveau vaak (per)acuut, maar in een koppel soms lang aanhoudend.
S. arizonae veroorzaakt arizonosis. Deze ziekte is met name van belang voor jonge kalkoenen waarbij bloedvergiftiging, neurologische verschijnselen en uitval optreden. De ziekte wordt verticaal en horizontaal overgedragen.
Het genus Salmonella bestaat uit 5 species en wordt verder opgedeeld in subspecies, serotypes en biovars. Het serotype wordt bepaald aan de hand van O- en H-antigenen, er zijn meer dan 2500 serotypes beschreven zijn. S. Pullorum en S. Gallinarum zijn biovars van hetzelfde serotype (S. enterica subsp. enterica serotype Gallinarum). Omdat dit serotype geen H-antigenen (flagellen) heeft zijn S. Pullorum en S. Gallinarum onbeweeglijk. S. arizonae is een subspecies van S. enterica (S. enterica subsp. arizonae).
Verspreiding
De belangrijkste verspreidingsroute van S. Gallinarum, S. Pullorum S. arizonae is verticaal. (Broed)eieren kunnen zowel transovariëel als via bezoedeling van de schaal besmet worden. Daarnaast vindt bij uitkomen van met salmonella besmette eieren eenvoudig verspreiding plaats via dons naar andere uitkomstkasten. Infectie van kuikens vindt dan plaats door ingestie, inademen, via de ogen of via de navel.
Besmetting op latere leeftijd vindt plaats door besmette mest, daarvan afkomstig stof of besmet eimateriaal. Mechanische transmissie via personen, gereedschappen, machines, voer, ongedierte en insecten spelen daarbij een belangrijke rol. Dragers kunnen de ziekte met zich meenemen, maar de rol van deze route is door all-in all-out-management in de commerciële houderij beperkt. Verspreiding binnen het koppel vindt plaats door fecaal-orale besmetting of door kannibalisme (van kadavers). De incubatieperiode is 2-3 dagen voor de eerste verschijnselen, 4 tot 10 dagen voor de sterfte begint.
S. Pullorum en S. Gallinarum komen voor bij verschillende vogelsoorten, met name hoenderachtigen. In hoeverre deze salmonella’s in Nederland voorkomen is onbekend. S. Gallinarum werd voor het laatst gezien bij legpluimvee in 2014, S. Pullorum bij hobbypluimvee en legpluimvee in 2019. S. arizonae kan voorkomen bij wilde vogels, ratten, muizen en reptielen, er zijn geen meldingen van arizonosis in Nederland bekend.
Terug naar het begin van dit artikel
Klinische verschijnselen bij kuikens
Na verticale besmetting kan de sterfte al in het ei beginnen. De ziekte is dan meteen na het afrapen al duidelijk. Bij kuikens die pas in de broederij besmet raken kan het een week duren voor de problemen duidelijk worden.
De verschijnselen bij kuikens kunnen zeer ernstig zijn:
- Slechte uitkomst (bij verticale besmetting);
- Algemeen ziek, zwak, pompende ademhaling,
- Weinig eetlust, slijmerige mest, wit beslag op de cloaca,
- Gewrichtsontstekingen, blindheid (S. Pullorum),
- Sterfte kan oplopen tot 90% (S. Gallinarum) á 100% (S. Pullorum).
De piek in de verschijnselen ligt op 7 á 10 dagen na de eerste verschijnselen in het koppel. Overlevende kuikens zijn te klein, slecht bevederd en soms kreupel (achterblijvers). Kalkoenkuikens die met S. arizonae zijn geïnfecteerd komen lusteloos en zwak over. Kuikens eten niet en hebben diarree, verlammingen en draainekken. Blindheid ten gevolge van vertroebeling van de cornea of ophoping van kaasachtig materiaal in het oog kan voorkomen. Sterfte kan oplopen van 32% tot 70% en wordt met name in de eerste drie levensweken gezien maar kan vijf weken aanhouden.
Bij volwassen dieren
Een infectie met S. Pullorum op latere leeftijd verloopt vaak subklinisch. Soms zijn anorexie, diarree en uitdroging waarneembaar. Een infectie met S. Gallinarum begint vaak met een vermindering van de voeropname, eiproductie, bevruchting en uitkomst, waarbij dieren lusteloos zijn en bolzitten. De sterfte kan bij S. Gallinarum snel oplopen en peracuut verlopen bij individuele dieren. Soms vertoont slechts een klein deel van het koppel verschijnselen, de rest is mogelijk geïnfecteerd maar vertoont geen verschijnselen (S. Pullorum) of is nog niet besmet (S. Gallinarum).
Bij kalkoenen worden naast vasten, lusteloosheid en bolzitten ook dorst en groenige diarree gezien. Ook bij kalkoenen kan de sterfte snel oplopen.
Bij kwartels worden bij een S. Gallinarum infectie vergelijkbare symptomen gezien en kan de uitval oplopen tot 55%.
Morbiditeit /mortaliteit
S. Pullorum
Vooral bij kuikens jonger dan 3 weken kan de morbiditeit en mortaliteit door S. Pullorum hoog zijn (tot 100%). Kuikens die een vroege infectie overleven kunnen (symptoomloos) drager worden en zijn dan ook serologisch negatief. Als ze geslachtsrijp worden, komt de bacterie weer tot ontwikkeling, met weinig klinische verschijnselen en toenemende serorespons. Infectie met S. Pullorum bij oudere kuikens kan ook ziekte en sterfte geven, zij het in mindere mate. S. Pullorum kan bij (half)volwassen kalkoenen sterfte veroorzaken.
S. Gallinarum
Sterfte ten gevolge van S. Gallinarum wordt met name gezien bij volwassen dieren. Echter, ook in jonge kuikens (tot een maand oud) is sterfte van meer dan 20% waargenomen. Bij besmetting op de eerste dag kan de sterfte nog veel verder oplopen. Na een vroege infectie blijft de uitval vaak te hoog gedurende de opfokperiode. De mortaliteit bij volwassen dieren is sterk wisselend en kan variëren van 10-70%.
S. arizonae
Bij volwassen dieren veroorzaakt S. arizonae zelden verschijnselen, ook sterfte ten gevolge van een infectie wordt eigenlijk niet gezien.
Uitscheiding van de kiem
Verticale overdracht gebeurt voor S. Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae transovariëel, dus door uitscheiding vanuit de eierstok in het ei. Van besmette hennen kan tot 1/3 van de eieren besmet zijn. Na uitkomst kan dit leiden tot 'explosies' van kiemen en massale sterfte van de kuikens in de dagen daarna. De belangrijkste overdracht binnen een koppel vindt plaats via uitscheiding met de mest. Overlevenden en dieren die later gedurende de opfok besmet zijn kunnen niet-uitscheidende dragers zijn. Deze dragers zijn met name bij S. Pullorum een belangrijke besmettingsbron. De uitscheiding via mest en eieren neemt bij het in productie komen weer toe.
Terug naar het begin van dit artikel
Klinische en postmortale verschijnselen zijn niet specifiek.
Postmortaal
Kuikens, S. Pullorum en S. Gallinarum:
Dooierrestontsteking, gezwollen organen, pneumonie, enteritis; skibulae (blindedarmproppen); later spekkige haardjes in longen, luchtzakken, hart, maagwand en lever; S. Pullorum ook overvulde gewrichten met geel exudaat, ontsteking voorste oogkamer; S. Gallinarum ook miltzwelling en hepatitis met ontstekingshaardjes.
Oudere dieren, S. Pullorum en S. Gallinarum:
Bronsgroenige levers met bloedingen en necrose, oöphoritis met misvormde en/of gesteelde eifollikels, soms pericarditis, peritonitis.
Bij kalkoenen worden bij een infectie met S. Gallinarum ook longafwijkingen en necrose van de hartspier gezien.
S. arizonae
Bij S. arizonae-infecties worden afwijkingen passend bij een acute septikemie gezien. Daarnaast komen ook afwijkingen vergelijkbaar met andere salmonella’s voor: skibulae, dooierrestontsteking, vergrote levers met witte foci. Meestal is er ook sprake van bleekwit of geel exsudaat in de voorste oogkamer of het vitrium, dit kan eenzijdig of beiderzijds voorkomen.
Kweek
S. Pullorum en S. Gallinarum zijn salmonella's zonder flagel, dus onbeweeglijk. Omdat de algemene kweekprocedure ('ISO- of MLVA-methode') zich juist richt op de beweeglijke Salmonella's, is deze niet geschikt om S. Pullorum of S. Gallinarum aan te tonen. Ophoping in Seleniet-cysteïne zonder voorophoping is de aangewezen methode voor monsters waarin veel omgevingskiemen kunnen worden verwacht (w.o. mestmonsters). Bij monsters met weinig omgevingskiemen kan ook Rappaport Vassiliadis (Soya) gebruikt worden. S. arizonae is wel beweeglijk en kan met de algemene kweekprocedure worden aangetoond, wel moet er rekening mee worden gehouden dat de kolonies op de XLD-plaat af kunnen wijken van de overige salmonella´s. Indien onderzoek op S. arizonae gewenst is, moet dit dus gemeld worden.
Bij klinische ziekte kan S. Pullorum, S. Gallinarum of S. arizonae eenvoudig vanuit afwijkende organen worden gekweekt. Standaard media als Schapenbloedagar (SBA) of MacConkey agar zijn hiervoor geschikt. De kolonies van S. arizonae lijken erg op die van de zoönotische salmonella’s. De kolonies van S. Pullorum en S. Gallinarum zijn meestal een stuk kleiner. Ook bij een gram-kleuring zijn S. Pullorum en S. Gallinarum kleiner dan de overige salmonella’s.
Onderscheid tussen vaccin- en veldisolaten van S. Gallinarum kan lastig zijn. Er zijn klinische infecties beschreven met isolaten die dezelfde eigenschappen hebben als de vaccinstam. In bepaalde situaties kunnen biochemische of genetische testen (PFGE) uitwijzen dat het een veldisolaat betreft, maar er blijft een grijs gebied waarin vaccin- en veldisolaten niet te onderscheiden zijn.
PCR
Met een algemene salmonella-PCR is ook (de afwezigheid van) S. Pullorum en S. Gallinarum aantoonbaar. Specifieke PCR’s voor het aantonen van S. Pullorum of S. Gallinarum in organen of voorophopingsmedia zijn beschreven. Daarnaast zijn er PCR’s beschreven voor de identificatie van S. Pullorum en S. Gallinarum. Dergelijke PCR’s zijn niet beschikbaar bij GD.
Serologie
Omdat S. Pullorum en S. Gallinarum duidelijk invasief zijn en binnen een koppel zeer besmettelijk, zullen al vrij snel (enkele weken) na besmetting afweerstoffen aantoonbaar zijn bij een deel van de dieren. Serologie speelt dan ook een grote rol bij de monitoring. Voor monitoring is het begin van de broedeiproductie het meest geschikte moment voor onderzoek. Juist op dit moment treedt vaak seroconversie op bij subklinisch geïnfecteerde opfokkoppels.
Voor monitoring wordt de Snelle Plaat Agglutinatie-test (SPA) gebruikt. Kruisreacties kunnen optreden met geïnactiveerde S. Enteritidis-vaccins of S. Enteritidis-infecties. Kruisreacties met geïnactiveerde S. Enteritidis-vaccins zijn van voorbijgaande aard. Het levend S. Gallinarum-vaccin geeft over het algemeen geen reacties in de S. Pullorum- en S. Gallinarum-antistoffen-SPA. Een infectie kan serologisch gemist worden bij (per)acute sterfte (de dieren krijgen geen tijd om te seroconverteren, m.n. bij S. Gallinarum) of als infectie met een variant-stam optreedt.
Serologische testen voor S. arizonae zijn niet beschikbaar.
Differentiaal diagnose
Jonge kuikens: andere salmonella's (S. Enteritidis, S. Typhimurium), Aspergillus (sterfte eerste week, na besmetting in broederij), navelontsteking, broedfouten, voer- of watertekort,
E. coli,
Clostridium perfringens, botulisme, CO, CO2, of trilziekte,
Oudere kuikens: gewrichtsontsteking door Mycoplasma gallisepticum of M. synoviae, Staphylococcus aureus, Enterococcus; hartafwijkingen door Marek,
Volwassen dieren in geval van acute sterfte (met peritonitis): E. coli, Staphylococcus aureus, Pasteurella multocida, vlekziekte.
Terug naar het begin van dit artikel
Bij reproductiepluimvee zijn S. Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae aangifteplichtig vanwege het risico op verticale overdracht. Broedeieren van positieve koppels mogen niet verhandeld worden, in de praktijk worden positieve vermeerderingsbedrijven geruimd.
Bij vleeskuikens en leghennen zijn deze salmonella’s niet bestrijdingsplichtig. Behandeling kan plaatsvinden met antibiotica verminderd de verschijnselen en uitval maar koppels blijven vaak drager. Bovendien keren klinische verschijnselen vaak terug nadat de behandeling is gestopt. Bij leghennen met S. Gallinarum kan een noodenting uitgevoerd worden. Voorts is biocontainment van belang om te voorkomen dat de ziekte zich verspreid: indien van toepassing ophokken, het bedrijf als laatste op de dag bezoeken, bedrijfseigen kleding, douchen en ontsmetten bij (betreden en) verlaten van het bedrijf, één op één transport, gebruik van wegwerptrays.
S. Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae blijven makkelijk in de stalomgeving hangen. Goede reiniging en desinfectie met extra aandacht voor insecten en ongediertebestrijding zijn dus noodzakelijk. Salmonella is gevoelig voor de meeste desinfectiemiddelen. Na een uitbraak van S. Gallinarum is het aan te raden de volgende koppels hiertegen te vaccineren.
Om infecties met niet-zoönotische salmonella’s te voorkomen is het in de eerste plaats belangrijk om eieren van salmonella-vrije koppels te gebruiken. De controle vindt plaats door bloedonderzoek tijdens het in de leg komen en vervolgens door klinische inspecties. Het is daarom belangrijk om bij gevallen van S. Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae bij jonge dieren een traceringsonderzoek in te stellen. Naast een vrije herkomst zijn hygiënemaatregelen belangrijk om insleep van de ziekte te voorkomen.
Terug naar het begin van dit artikel
Europese regelgeving
De Europese regels om dierziekten te voorkomen en te bestrijden zijn vastgelegd in de Animal Health Regulation (AHR). Deze verordening is sinds is vanaf 21 april 2021 van kracht. Op de website van de rijksoverheid wordt uitgelegd wat er is veranderd voor houders of vervoerders van pluimvee, eendagskuikens, broedeieren of siervogels.
Op basis van deze Europese Diergezondheidsverordening (EU) 2016/429 Animal zijn S. Gallinarum, S. Pullorum en S. arizonae aangewezen als categorie D ziekte. Dit betekent dat er eisen worden gesteld aan internationale handel in pluimvee en eieren. Deze eisen gelden voor bedrijven die broedeieren produceren en zijn vastgelegd in de gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035.
Nederlandse regelgeving
Op basis van het Nederlandse besluit diergezondheid is GD aangewezen om de verplichte monitoring op S. Gallinarum, S. Pullorum en S. arizonae uit te voeren.
Monitoring van S. Pullorum en S. Gallinarum is verplicht gesteld voor kippen, kalkoenen, parelhoenders, kwartels, fazanten, patrijzen en eenden die bedrijfsmatig worden gehouden als vermeerderingsdier. Monitoring van S. arizonae is alleen verplicht voor kalkoenen. Het moment van monitoren is aan het begin van de productie (rond 22 weken voor reproductiekippen, 34 weken voor reproductiekalkoenen).
Van reproductiekoppels die positief zijn voor S. Pullorum, S. Gallinarum of S. arizonae mogen geen broedeieren worden afgeleverd.