Equine infectieuze anemie

Zoomfunctie

Moeite met het lezen van de tekst? Vrijwel alle populaire browsers geven u controle over hoe groot websites worden weergegeven.

  • Windows
    Mac OS
  • Zoom in
  • Zoom uit
  • Zoom 100%
  • Muiswiel op / neer
DAP Contact. Voor dierenartsen

Equine infectieuze anemie

Equine Infectious Anemia (EIA), ook wel Swamp Fever (moeraskoorts) genoemd, is een besmettelijke maar over het algemeen niet rechtstreeks overdraagbare paardenziekte, veroorzaakt door een retrovirus. Moeraskoorts is overigens een foute naam, want dit is eigenlijk de naam die in de volksmond gebruikt werd voor malaria. Overdracht vindt met name plaats door insecten maar kan ook iatrogeen plaatsvinden! EIA is een aangifteplichtige ziekte volgens de Europese Diergezondheids Verordening (AHR). Elke verdenking van de ziekte dient te worden gemeld bij de NVWA.


Direct naar:

De kiem

EIAV is een virus van de subfamilie lentivirussen, behorende bij de familie Retroviridae. Andere lentivirussen zijn bijvoorbeeld het aidsvirus bij de mens (HIV) en het zwoegerziektevirus (Maedi-Visna Virus) bij schapen en geiten. EIAV heeft met HIV gemeen dat het na iedere replicatie in de granulocyten een antigene gedaantewisseling ondergaat, waardoor het niet of minder goed herkend wordt door de gevormde afweerstoffen.

De vector
Bijtende insecten zoals steekvliegen en dazen (Stomoxidae, Tabanidae) spelen waarschijnlijk een grotere rol dan muggen of knutten gezien de passieve mechanische overbrenging van het besmette bloed en de grote hoeveelheid infectieuze doses benodigd voor transmissie. Deze steekvliegen zijn pijnlijk door de grove monddelen en paarden reageren sterk op de beten. Optimale condities voor verspreiding zijn voorhanden als acuut besmette paarden in een beperkt gebied gehuisvest worden met gevoelige paarden tijdens een periode met veel steekvliegen en dazen. Hoewel de steekvliegen tot 30 minuten na een voeding infectieus kunnen blijven, loopt de besmettingskans terug van 75% naar 0% (gemiddeld 15%) gedurende deze periode. Het bereik van de steekvliegen is ongeveer 6 kilometer. Slechts als andere paarden dichterbij zijn dan 50 meter, zal de steekvlieg na onderbroken voeding niet altijd terugkeren naar hetzelfde paard, maar mogelijk een ander paard aanvallen. In principe strijkt de vlieg weer neer op hetzelfde paard of een buurpaard. Daardoor is een bufferzone van meer dan 200 meter ruim voldoende om infectieoverdracht te voorkomen.

De transmissie
Besmette paarden blijven persistent geïnfecteerd, maar vertonen in 30 tot 90% van de gevallen geen klinische verschijnselen. Persistent geïnfecteerde paarden hebben een veel lagere virustiter in het bloed dan tijdens de eerste klinische fase of latere opflikkeringen van de infectie die wel gepaard gaan met ziekteverschijnselen. Paarden van alle leeftijden kunnen besmet raken. De virustiter in bloed moet minstens 10
6 infectieuze doses per milliliter bedragen om de dazen in staat te stellen de infectie over te brengen. Persistent geïnfecteerde, symptoomloze paarden hebben over het algemeen slechts 1/250 of minder van deze minimaal infectieuze titer.

De kans op infectie voor een gevoelig paard wordt dus bepaald door de combinatie van:

  • afstand tot donorpaard (maximaal 200 meter);
  • de hoeveelheid virus in het bloed van het donorpaard;
  • het aantal steekvliegen dat zich voedt op het gevoelige paard;
  • het volume bloed dat op de monddelen van de steekvlieg achterblijft na steken van de donor;
  • het interval tussen voeding op donor en op acceptor (<30 minuten, maximaal 4 uur).

Andere mogelijkheden van transmissie zijn verticale transmissie (trans-placentair, via melk), genitale transmissie, iatrogene transmissie (injectienaalden (zeker relevant want kunnen veel meer bloed bevatten dan de steeksnuit van een insect), speeksel, instrumenten, bloedtransfusies). Bloed/plasma van paarden afkomstig uit Roemenië, Rusland of de Balkan (landen waar de ziekte endemisch is) heeft de recente uitbraken in Duitsland en Ierland veroorzaakt, hoewel het plasma dat in Ierland de besmetting veroorzaakte in 2006 officieel uit Italië kwam. Veulens kunnen ofwel intra-uterien of lactogeen geïnfecteerd raken. Tijdens de EIA-uitbraken in Ierland in 2006 werd ook gedacht aan aerogene transmissie bij intensief contact en een hoge bezettingsgraad en door het gebruik van hogedruk spuiten die aerosol vorming tot gevolg hadden bij  het schoonmaken van een door bloed van een geïnfecteerd paard besmeurde stal!

Gevoelige diersoorten

EIAV infecteert uitsluitend equiden: paarden, ezels, zebra’s, muilezels en muildieren. Ezels vertonen minder ernstige klinische verschijnselen dan paarden. Besmette dieren blijven levenslang drager van het virus. Muildieren vertonen over het algemeen ook milde verschijnselen en kunnen langdurig seronegatief blijven 

Volksgezondheid

EIA is geen zoönose. Andere diersoorten en de mens zijn niet gevoelig voor het virus.

Overleving

Het virus overleeft maximaal 4 uur in bloedzuigende insecten. Het virus overleeft in ingevroren plasma.

Desinfectie

Het virus overleeft niet lang buiten het dier, dus reiniging en desinfectie is niet nodig (behoudens het met beleid verwijderen van bloed op vloeren en wanden na bijvoorbeeld een bloedneus).

Terug naar het begin van dit artikel

Verschijnselen van EIA


Klinisch beeld

EIA kan zich op drie verschillende manieren voordoen: acuut, chronisch en symptoomloos. Hoewel de ziekte zich soms in eerste instantie kan presenteren in een acute vorm met mogelijk enkele vroege sterfgevallen is EIA over het algemeen gekenmerkt als een chronische ziekte met progressief conditieverlies, spierzwakte of verlies aan uithoudingsvermogen, ruw haarkleed, sloomheid en anemie. De incubatietijd is 1 tot 4 weken. In milde acute gevallen duurt de koortspiek maar 24 uur, waardoor de infectie onopgemerkt kan blijven.

Bij de acute vorm heeft het paard koorts, is sloom en heeft geen eetlust. Ataxie, congestie van de slijmvliezen, neus- en ooguitvloeiing, geelzucht, diarree en ventraal oedeem van hoofd, romp en ledematen komen voor. In de acute fase kunnen besmette paarden binnen een maand sterven, tot 80% mortaliteit is gerapporteerd na experimentele inoculatie met een hoge dosis virus. Merries kunnen verwerpen.

 
Temperatuur en trombocyten bij paard en ezel in acute fase van EIA infectie
 

Normaal gesproken overleven de meeste paarden de acute fase. Zij ontwikkelen dan een chronische vorm met periodieke opflikkeringen of blijven ogenschijnlijk gezonde dragers. De chronische infectie ontwikkelt zich als het paard de acute fase overleeft. Het chronisch geïnfecteerde paard heeft terugkerende koortsaanvallen, geleidelijk gewichtsverlies, oedeem onder de buik en in de benen, geelzucht en anemie. Soms treden neurologische verschijnselen als ataxie of centraal nerveuze verschijnselen t.g.v. encephalitis op. Als gevolg van de trombocytopenie kunnen kleine bloedinkjes gezien worden in de slijmvliezen. De paarden zijn lusteloos (laten het hoofd hangen) en eten slecht. Het bloed is waterig met een lage hematocriet, een duidelijke anemie ten gevolge van onvoldoende aanmaak en destructie van de erytrocyten. De hartslag is onregelmatig en er kan een jugulaire pols ontstaan. Een dergelijk chronisch besmet paard wordt wel de klassieke ‘swamper’ genoemd met de typische combinatie van conditieverlies, lusteloosheid en anorexie. Deze paarden testen positief in de EIA-test en lijden een jaar of meer aan de ziekte voordat ze hieraan uiteindelijk overlijden. Ook zijn bij chronisch geïnfecteerde paarden oogaandoeningen gerapporteerd, gekenmerkt door depigmentatie met prominent zichtbare vaten in de plexus choroideus.

Chronische EIA patient met sterke vermagering, met dank aan Debra Sellon

De meeste symptoomloos geïnfecteerde paarden zullen geen enkel herkenbaar verschijnsel vertonen, maar reageren positief in de Coggins test. Sommige persisterend geïnfecteerde paarden kunnen in een later stadium alsnog het klinische ziektebeeld ontwikkelen en zullen dit niet overleven. Onderdrukking van het immuunsysteem door stress of het toedienen van corticosteroiden kan leiden tot opflikkering van de ziekte. In de tabel zijn een aantal parameters te zien die relevant zijn voor de diverse stadia van EIA. Uiteraard kost seroconversie tijd, gemiddeld worden paarden 22 - 24 dagen na infectie positief in de Coggins test, maar dit kan ook wel 45 dagen duren en in sommige gevallen > 90 dagen. 

Bloedwaarden tijdens diverse stadia van EIA

Morbiditeit/mortaliteit

De morbiditeit kan oplopen tot 80%, de mortaliteit tot 30%. Echter in veel gevallen verlopen infecties subklinisch en worden dragers opgespoord door serologisch onderzoek/ surveillance.

Uitscheiding van de kiem

Besmette dieren zijn levenslang drager. In het acute stadium van de infectie, tijdens de viraemische fase, kunnen de dieren zeer grote hoeveelheden virus in het bloed hebben. Vandaar dat deze dieren de meest waarschijnlijke besmettingsbron vormen voor de bloedzuigende steekvliegen en dazen die de infectie verder verspreiden. De virustiter in bloed moet minstens 10E6 infectieuze doses per milliliter bedragen om de dazen in staat te stellen de infectie over te brengen. Persistent geïnfecteerde paarden hebben meestal slechts 1/250 van deze minimaal infectieuze titer. Bij voeden op asymptomatische dragers wordt vermoedelijk slechts 1 op de 6 miljoen vliegen een effectieve vector van de infectie.

Differentiaaldiagnostiek

Iedere ziekte gepaard gaande met koorts, depressie en anorexie kan verward worden met EIA. Vermageren, anemie en lusteloosheid worden ook bij veel andere ziekten gezien. De volgende differentieel diagnostische mogelijkheden dienen te worden overwogen:

  • Purpura haemorrhagica
  • Babesiose
  • Leptospirose
  • Equine virale arteritis
  • Strongylose of leverbotinfecties
  • Vergiftiging met phenothiazine
  • Auto-immune haemolytische anaemie
  • Lymfosarcoma
  • Andere ziekten die koorts, oedeem en/of anemie kunnen veroorzaken 

Terug naar het begin van dit artikel

Diagnostiek van EIA


In de typische gevallen van acute of subacute ziekte kan een verdenking ontstaan op basis van klinisch onderzoek. Bloedmonsters dienen dan te worden afgenomen om de diagnose te bevestigen met de agargelimmunodiffusietest (Coggins test) of de ELISA-test. De diagnose kan moeilijk zijn doordat veel symptomen nogal aspecifiek zijn. De diagnose wordt verder bemoeilijkt doordat de EIA-test soms pas na de acute fase (anderhalve maand) positief wordt. De meeste besmette paarden vormen afweerstoffen die met de Coggins test (AGID) aantoonbaar zijn na gemiddeld 24 dagen. Maar dit kan ook wel 45 dagen duren en zelfs wel 3 maanden of meer. Inmiddels zijn diverse ELISA's op de markt die gevoeliger zijn dan de Coggins test. Deze ELISAs zijn echter iets minder specifiek. De gouden standaard is de Western blot techniek (immunoblotting met reacties tegen p26, gp45 en gp90). In Italie is gebleken dat wel 17% van de positieve paarden gemist wordt als primair de Coggins test wordt toegepast. Daarom wordt daar inmiddels een 3 Tier systeem toegepast (screening met ELISA, confirmatie met Coggins test en onderzoek van sera met discrepante resultaten met Western Blot (Issel et al. 2013).Tevens werden zes ELISAs en vier verschillende AGIDT testen met elkaar vergeleken, waarbij opnieuw bleek dat voor serosurveillance doeleinden de meeste ELISAs beter geschikt zijn dan AGIDTs (Nardini et al. 2017, Scicluna et al. 2018).

Pathologie

Bij pathologisch onderzoek kan het volgende worden aangetroffen:

  • Bloedingen in lever, milt, nieren, slijmvliezen en mucosa van de darmen
  • Vergrote lever met geelbruine kleur
  • Vergrote milt met zachte pulpa
  • Hartspier bleek, slap en plooibaar
  • Microscopisch onderzoek: hemosiderose in lever en milt, glomerulonefritis

Isolatie van de kiem

Het virus kan worden aangetoond met een PCR-test (reverse transcriptase nested PCR assay of real-time RT-PCR) of met klassieke virusisolatie. Tijdens de koortsfase kan virusisolatie vanuit plasma of witte bloedcellen gedaan worden op cellijnen van paardenleucocyten. De meeste laboratoria hebben deze methode echter niet operationeel. Tijdens de asymptomatische fase is het virus alleen celgebonden in monocyten in het bloed aanwezig. Na experimentele infectie was de PCR 3 dagen na infectie positief, virusisolatie 9 tot 13 dagen na infectie en de Coggins test 20 tot 23 dagen na infectie (Langemeier et al. 1996). De PCR kan zich richten op de detectie van RNA (alleen aanwezig in de bloedstroom in de acute fase of tijdens opflikkeringen van de ziekte) of het in monocyten ingebouwde provirale DNA. De PCR is in sommige landen, zoals Ierland, succesvol toegepast maar kent een aantal valkuilen zoals de enorme genetische variatie van het virus, waardoor primers en probes mogelijk niet meer binden met als gevolg fout-negatieve resultaten. Daarnaast is de hoeveelheid RNA of proviraal DNA in de bloedstroom vaak ook erg laag, waardoor de test zeer gevoelig moet zijn om een bruikbare diagnostische performance te vertonen. Cook et al. (2018) toonden bijvoorbeeld aan dat bij asymptomatische EIA dragers twee verschillende real-time PCR platforms een sensitiviteit van 44 en 55% hadden ten opzichte van de AGID test. De meerwaarde van PCR moet daarom vooral gezocht worden in het aantonen van het virus in de acute fase voordat antistoffen aantoonbaar zijn en mij zogenaamde “serologically silent” EIA dragers (sommige dragers worden nooit seropositief).

Serologie

Voor de diagnostiek werd de Coggins test (een agargelimmunodiffusietest) ontwikkeld door Leroy Coggins in 1970; internationaal voorgeschreven als gouden standaard voor EIA- serodiagnostiek.

 
Schematische weergave inzetschema Coggins test

Andere testen om antistoffen aan te tonen zijn de SA-ELISA en de C-ELISA. Gedurende de eerste 45 dagen van de infectie kunnen fout-negatieve resultaten voorkomen. Fout-positieve uitslagen kunnen ontstaan bij veulens waarin tot 6 - 8 maanden leeftijd maternale afweerstoffen kunnen worden gevonden. Overigens wordt 10% van de veulens van besmette merries intra-uterien besmet, daarom is PCR op bloed bij verdachte veulens een goede diagnostische methode. Er dienen dus minimaal twee bloedmonsters met drie maanden tussentijd te worden onderzocht met negatief resultaat voordat een dier negatief kan worden verklaard.

Terug naar het begin van dit artikel

Prevalentie van EIA


Nederland

Exportserologie verloopt praktisch altijd negatief. Echter, dit gaat veelal om de 'bovenkant': de duurdere sportpaarden van de markt. Enkele jaren geleden werden in de UK twee uit Nederland geïmporteerde paarden serologisch positief bevonden, maar bij back tracing naar het bedrijf van herkomst werden daar geen serologisch positieve paarden aangetroffen. Dit betrof een handelsstal, waarbij er verdenking bestond dat de betreffende paarden uit Roemenië afkomstig waren (in die tijd was er een hoge EIA prevalentie in Roemenië). In de periode 2014 – 2016 is door de Sectorraad Paarden in samenwerking met het ministerie van EZ een EIA surveillance plan van GD uitgevoerd. Hierbij werden over een periode van drie jaar jaarlijks 300 bloedmonsters van slachtpaarden verzameld en onderzocht op antistoffen tegen EIA. Door deze surveillance is het mogelijk een beter afspiegeling te maken van de hele doorsnede van de Nederlandse paardenstapel. ELISA-positieve monsters werden doorgestuurd naar WBvR voor confirmatie. Tot op heden zijn ook in deze surveillance werden geen EIA positieve paarden gevonden en inmiddels is deze slachthuis surveillance gestopt.

In 2017 werd EIA voor het eerst in Nederland aangetoond en aan de OIE gerapporteerd. In Duitsland waren hiervoor al diverse gevallen gemeld, in de meeste gevallen betrof dit polopaarden. Hierbij wordt als mogelijke oorzaak wel genoemd dat bij deze sport de grooms paarden vaak zelf injecteren of infusen geven, waarbij mogelijk dezelfde naald voor meerdere dieren gebruikt wordt door gebrek aan kennis ten aanzien van overdracht van ziekten als equine infectieuze anemie. Op vrijdag 23 juni 2017 zijn er 62 monsters ingestuurd naar het WBvR laboratorium voor AGIDT naar aanleiding van een oproep tot screening door de polopaarden sector in Nederland, waarna op maandag 26 juni 1 polopaard positief bleek te scoren. Op woensdag 28 juni werd dit resultaat nogmaals bevestigd (positief in zowel AGIDT als ELISA). Op dezelfde dag zijn zogenaamde ambtelijke bloed monsters genomen van het desbetreffende paard. Het ambtelijk serum monster scoorde positief in 3 AGIDT en 3 ELISA kits. Nadat de eigenaar na enige uitleg en aandrang vrijwillig tot euthanasie besloten had (er is in Nederland geen wettelijk kader om dit verplicht te stellen) is het paard voor sectie naar WBvR gegaan, waarna ook PCR testen op bloed en orgaanmateriaal positief verliepen en inmiddels sequenties van het gag gen bekend zijn. Deze laatste resultaten worden nog bevestigd door een ander laboratorium. Op 10 oktober 2017, na een heronderzoek van alle nog aanwezige paarden (> 90 dagen na de eerste monstername) met gunstig resultaat, het bedrijf weer vrijgegeven.

 

Andere landen

Europa
EIA is gedurende de laatste twee decennia in alle landen om ons heen voorgekomen: zie ter illustratie een verspreidingskaartje van 2010 - 2017.

EIA uitbraken in Europa 2010 - 2017

 

Duitsland

Op 22 september 2006 werden twee uitbraken gemeld in Thueringen, Duitsland, met vier ziektegevallen waarvan één sterfgeval op een bedrijf met 27 paarden/ezels in Hohenfelden en één sterfgeval op een bedrijf met twee paarden/ezels in Isseroda. In 2012 werden diverse gevallen gemeld, waaronder een EIA-uitbraak op een renbaan en een flink aantal paarden die tussen 2009 en 2012 serum ontvangen hadden van een symptoomloos EIA-seropositief donorpaard. Februari 2013 werd een uitbraak gemeld en op 4 december 2014 werd een uitbraak in Neukirchen, Sachsen gemeld, waarbij drie van de tien paarden serologisch positief bevonden werden.

In totaal werden in de periode 2006 – 2015 in Duitsland 115 EIA positieve paarden gevonden afkomstig van 70 verschillende bedrijven (zie kaartje hieronder).

EIA uitbraken Duitsland 2006 - 2015

Ierland

Op 15 juni 2006 werd de eerste uitbraak gemeld op twee stoeterijen in Meath country. Het eerste veulen stierf echter al op 22 mei 2006 na een bloedtransfusie met (illegaal) geïmporteerd plasma, pas nadat de merrie stierf werd hier aan EIA gedacht. Op 20 november 2006 was de situatie dat 27 positieve gevallen waren gemeld in het gebied van Meath/Kildare/Dublin. Vrijwel uitsluitend volbloeden waren besmet geraakt. Direct na de diagnose van het eerste geval werden vervoersbeperkingen ingesteld, gecombineerd met het testen van de paarden in het bewakingsgebied en de paarden die contact hadden gehad met de besmette dieren. In totaal vielen dertig bedrijven onder de bewaking en 1200 paarden vielen onder de vervoersbeperking. De 90 dagen-periode werd aangehouden. Het screeningsonderzoek omvatte 4000 paarden in de getroffen gebieden. Aanbevolen werd om alle voor Equine Arteritis Virus (EVA) en dergelijke ingezonden bloedmonsters in 2007 tevens te testen op EIA. 

  • Griekenland: Voorlaatste uitbraak in 2003, inmiddels in 2016 ook weer een uitbraak
  • Letland: laatste uitbraak in 2002
  • Estland: laatste uitbraak in 1997 
  • Zweden: laatste uitbraak in 1989
  • Rusland, Balkanlanden, Roemenië, Italie en Turkije: in deze landen is de ziekte endemisch. In Roemenië is sinds 2010 een uitgebreid “test and cull” programma van kracht, wat inmiddels zijn vruchten gaat afwerpen (zie tabel, overgenomen van Bolfa et al. 2016). 

  • Tsjechië, Liechtenstein en Malta: in deze landen is de ziekte nooit voorgekomen
  • Slovenië: diverse positieve gevallen (26 paarden op 13 verschillende bedrijven, zie publicatie Kuhar et al. 2014) 
  • Slowakije: voor het eerst een uitbraak gemeld in 2016
  • België: enkele positieve gevallen in 2012 
  • Frankrijk: laatste uitbraken in oktober 2014 (1 van 16 paarden seropositief, verplichte test van hengst voor toelating tot dekking/AI) en in 2015 
  • Polen: uitbraak gemeld in 2015
  • Zwitserland: uitbraak gemeld in juli 2017 (ook een polopaard)
  • Servie: seroprevalentie studie toonde een prevalentie van 1.6% aan, bevestigd door sequencing en phylogenetische analyse

Landen buiten Europa

 


EIAV wordt geacht in vrijwel alle landen voor te komen in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika, Afrika en Azië.  

  • Australië: endemisch langs de binnenlandse rivierbeddingen
  • Nieuw Zeeland: laatste geval in 1999
  • Canada: 5 endemische zones: Noordwest-Alberta, Oost-Quebec, Ottawa Valley, West-centraal Manitoba. In 2013 melding van 89 positieve paarden in Saskatchewan en 27 positieve paarden in Alberta. In 2014 inmiddels 18 paarden positief in Saskatchewan en 3 paarden positief in Alberta, in 2015 en 2016 ook weer diverse meldingen van positieve paarden
  • USA: Endemisch rond de golf van Mexico en ten zuiden daarvan: Oklahoma, Texas, Arkansas, Kentucky, Tennessee, Noordoost-Carolina, Alabama, Georgia, Florida, Mississippi, Louisiana. In 2014 melding van enkele gevallen in Tenessee, Wyoming en South Carolina (muildier). Voor gedetailleerde informatie over de verspreiding zie: OIE: World Animal Health Situation en OIE bulletin (www.oie.int).
  • Uit een recente seroprevalentie studie in Saoedi Arabië op basis van 361 paardensera en 19 ezelsera verzameld in de periode 2014 - 2016 bleek dat EIAV kennelijk afwezig was in deze periode. EIA was ook nooit eerder waargenomen in dit land.

 

Terug naar het begin van dit artikel

Aanpak besmette bedrijven


Meldingsplichtig

Equine infectieuze anemie is een aangifteplichtige ziekte volgens artikel 15 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Elke verdenking van de ziekte dient te worden gemeld bij de NVWA.

Vaccinatie

Er is geen vaccin beschikbaar en het is onwaarschijnlijk dat er ooit een vaccin zal komen gezien het veelvuldig muteren van het virus. Vergelijk HIV, Maedi-Visna en andere retroviridae.

Antibiotica

Er is geen specifieke behandeling beschikbaar. Ondersteunende therapie met bloedtransfusie kan overwogen worden. Er is geen evidence based medicine voor het gebruik van virusremmers, maar behandeling is in Europa sowieso onwenselijk, aangezien besmette paarden toch levenslang drager blijven.

Overige maatregelen

Bescherming van paarden
Omdat herstelde paarden dragers blijven, dienen zij in een voorheen vrij gebied toch bij voorkeur geëuthanaseerd of anders permanent geïsoleerd te worden. Bij isolatie geldt een minimale afstand van 200 meter ten opzichte van alle andere paardachtigen. In een endemisch gebied moeten de paarden worden beschermd tegen de insecten door gebruik van insecticiden, vliegendekens, door natte plekken te vermijden of door de dieren op te stallen. 
Algemene maatregelen
Niet van toepassing. 
Maatregelen in kader volksgezondheid
Niet van toepassing, EIA is geen zoönose.

Terug naar het begin van dit artikel

Preventie van EIA


Bedrijfshygiëne /insleeppreventie

Omdat herstelde paarden levenslang drager blijven van het virus is import van paarden of bloedproducten van paarden de meest waarschijnlijke vorm van introductie. Daarom zouden geïmporteerde paarden gedurende de laatste 30 dagen voor import onderzocht moeten worden op EIA. Vliegenbestrijding is in de praktijk moeilijk uitvoerbaar. Een aantal praktisch uitvoerbare (preventieve) maatregelen zijn aangegeven in hoofdstuk 5 en zijn tijdens een uitbraak relevant voor naburige bedrijven.

Vaccinatie

Er is geen vaccin tegen EIA beschikbaar.

Terug naar het begin van dit artikel

Regelgeving


Europees recht

EIA  is een meldingsplichtige ziekte volgens de Europese diergezondheidsverordening (Animal Health Regulation AHR). Vanaf 21 april 2021 valt het voorkomen en bestrijden van dierziekten namelijk onder deze verordening. EIA valt in de categorieën D+E.

De dierziekten in de Europese Diergezondheidsverordening zijn ingedeeld in de vijf categorieën A, B, C, D en E. Voor alle ziekten uit deze categorieën geldt een meldingsplicht, voor de ziekten uit categorieën A en B geldt daarnaast ook een bestrijdingsplicht.

•   Dierziekten van categorie A zijn ziekten die niet in de Europese Unie voorkomen en die lidstaten meteen moeten uitroeien. Bijvoorbeeld mond-en-klauwzeer en varkenspest. Lidstaten moeten deze ziekten snel opsporen, direct bestrijden en besmette bedrijven en de directe omgeving afsluiten.

•   Dierziekten van categorie B zijn ziekten die de Europese Unie wil uitroeien. Bijvoorbeeld tuberculose bij koeien, stieren en buffels. Lidstaten moeten deze ziekten daarom verplicht bestrijden. Lidstaten waar de ziekte niet voorkomt moeten maatregelen nemen om vrij te blijven van de ziekte.

•   Dierziekten van categorie C zijn ziekten die minder besmettelijk zijn en die de Europese Unie wil indammen. Bijvoorbeeld de ziekte van Aujesky bij varkens en koeiengriep bij runderen. Lidstaten bepalen zelf of ze de ziekte willen uitroeien en of ze bij een uitbraak bedrijven afsluiten om verdere verspreiding te voorkomen.

•   Dierziekten van categorie D zijn dierziekten die zich via internationale handelaren, vervoerders of reizigers verspreiden en die de Europese Unie wil indammen. Bijvoorbeeld abortus blauw bij varkens en verkoudheid (mycoplasma) bij kippen. Landen moeten voldoen aan Europese regels voor vervoer van en naar de EU en erbinnen.

•   Dierziekten van categorie E zijn dierziekten die in de gaten gehouden moeten worden. Bijvoorbeeld Q-koorts bij geiten en paratuberculose bij runderen. Lidstaten moeten zich houden aan Europese regels om deze ziekten te melden.

. Elke verdenking van de ziekte dient te worden gemeld bij de NVWA.

Voor vervoer van paarden (inclusief ezels, muilezels en andere paardachtigen) binnen de EU zijn geen testen op EIA vereist, maar de paarden dienen afkomstig te zijn van een EIA-vrij paardenbedrijf. Het ‘vrije’ verkeer binnen de EU vereist echter wel een bij het paard behorend paspoort en een gezondheidsverklaring waarin de bepaling is opgenomen dat het dier afkomstig is van een bedrijf vrij van beperkingen in het kader van aangifteplichtige ziekten en dat het dier klinisch gezond was ten tijde van het klinisch onderzoek. Zodra echter EIA is vastgesteld op een bedrijf, is vervoer van paarden vanaf het betreffende bedrijf niet toegestaan zolang niet aan de voorwaarden is voldaan die de succesvolle eradicatie van de ziekte verzekeren. Volgens de EU-regelgeving wordt er een ‘stand still’ afgekondigd direct na vaststelling van de infectie om verplaatsing van gevoelige paarden van besmette bedrijven te voorkomen. 

Besmette paarden moeten worden geeuthanaseerd of geïsoleerd en alle overige paarden moeten tweemaal met 3 maanden tussentijd negatief testen op EIA alvorens vervoer weer is toegestaan. Paarden uit derde landen moeten aan dezelfde eisen voldoen als binnen de EU, maar dienen bovendien met negatief resultaat te zijn getest op EIA. In tegenstelling tot voorgaande mogen echter ook paarden uit de nieuwe lidstaten (toegelaten in EU na mei 2004) steekproefsgewijs worden getest op EIA. Omdat vervoer van paarden binnen en tussen EU-staten niet hoeft te worden geregistreerd in het elektronische meldsysteem voor de EU (TRACES) ontbreekt inzicht in verplaatsingen van paarden, hoewel er binnen de EU dus wel vastgestelde uitbraken zijn geweest (volgens het EU Animal Diseases Notification Systeem meer dan 16 uitbraken in 2006, 15 in 2005).

Daarnaast bestaat er een tripartiete afspraak tussen de UK, Ierland en Frankrijk om het vervoer van geregistreerde paarden (overeenkomstig EU-richtlijn 90/427) toegelaten tot een stamboek conform de regels in artikel 4(2)(b) en geïdentificeerd volgens artikel 8(1) beter te controleren en steekproefsgewijs te testen op EIA. Daarnaast melden deze landen ook de aanwezigheid van aangifteplichtige ziekten bij paarden en eventuele vervoersbeperkingen aan elkaar. Een gezondheidsverklaring is niet nodig bij vervoer tussen deze landen, met uitzondering van die voor slachtpaarden. Handel in sperma, eicellen en embryo’s is ook onderworpen aan EU-regels. Ten tijde van de verzameling moet de donor aanwezig zijn op een bedrijf waarop geen beperkingen betreffende EIA rusten. De donor van eicellen en embryo’s hoeft niet getest te worden op EIA tenzij afkomstig uit derde landen. De donor van sperma dient echter wel getest te worden op EIA.

Handel in biologische producten van kennelijk besmette klinisch gezonde paarden, bijvoorbeeld ten behoeve van de productie van sera of vaccins, is eerder de oorzaak geweest van EIA-uitbraken. Dit was ook de oorzaak van de EIA-uitbraak in Ierland in 2006. Hoewel ook deze handel onderworpen is aan EU-regels, is illegaal importeren niet te voorkomen geweest. Illegale importen van paarden komen uiteraard ook voor, maar vormen een geringer risico.

Internationaal

Het verkeer van paarden binnen de EU en de invoer van paarden vanuit derde landen is geregeld in Richtlijn 90/426/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen. Hierin staan alleen specifieke bepalingen voor Afrikaanse paardenpest, VEE, Dourine en kwade droes genoemd, zoals hieronder aangegeven. Wel kunnen volgens artikel 13 lid 2b aanvullende waarborgen geëist worden voor ziekten die in de Gemeenschap exotisch zijn.

Artikel 13
1. De paardachtigen moeten afkomstig zijn uit derde landen:
a) welke vrij zijn van paardenpest;
b) welke sedert twee jaar vrij zijn van Venezolaanse paardenencefalomyelitis (VEE);
c) welke sedert zes maanden vrij zijn van dourine en van kwade droes.

2. Volgens de procedure van artikel 24 kan de Commissie
a) beslissen dat lid 1 slechts voor een gedeelte van het grondgebied van een derde land geldt. In geval van regionalisering van de vereisten ten aanzien van paardenpest dienen ten minste de in artikel 5, leden 2 en 3, genoemde maatregelen in acht te worden genomen;
b) aanvullende waarborgen eisen voor ziekten die in de Gemeenschap exotisch zijn.

Aangezien EIA in Roemenië endemisch voorkomt en ten gevolge van enkele incidenten is er een aanvullend besluit genomen door de EU Commissie: Besluit 2010/346/EU van de Commissie van 18/06/2010 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met infectieuze anemie bij paardachtigen in Roemenië werd gepubliceerd op 22/06/2010. Dat besluit werd genomen nadat in 2010 in België en in de UK bij meerdere paarden afkomstig uit Roemenië besmetting met EIA werd vastgesteld. Bovendien heeft het Europese Voedsel- en Veterinair Bureau in 2009 in Roemenië belangrijke tekortkomingen vastgesteld. Het besluit voorziet in strenge maatregelen met betrekking tot de verzending vanuit Roemenië naar andere lidstaten van paarden (ezels inbegrepen) en sperma, eicellen, embryo’s en bloedproducten van paarden. Met name mag Roemenië alleen paarden naar andere lidstaten verzenden als de gehele zending: onder officieel toezicht is afgezonderd op een bedrijf dat door de Roemeense autoriteit is erkend als zijnde vrij van EIA ; en gedurende tenminste 90 dagen vóór de dag van verzending op een afstand van minimaal 200 meter van andere paarden met een lagere gezondheidstoestand is gehouden. Bij alle paarden waaruit de zending bestaat moet een negatief resultaat in een agargelimmunodiffusietest (AGID-test = Coggins test) kunnen worden overlegd. De test wordt uitgevoerd op 2 bloedmonsters die met een tussenpoos van 90 dagen dienen te zijn genomen en waarbij het tweede monster binnen tien dagen voor de dag van verzending moet zijn genomen. De paarden waaruit de zending bestaat dienen rechtstreeks van het erkende bedrijf naar de plaats van bestemming worden verzonden, zonder via een markt of een verzamelcentrum te gaan; indien de zending ook andere dan als slachtdieren gehouden paarden omvat, moeten alle andere paarden die tijdens de afzonderingsperiode van de zending op het erkende bedrijf aanwezig zijn geweest een AGID-test met negatief resultaat hebben ondergaan. De test wordt uitgevoerd op bloedmonsters die zijn genomen hetzij voordat zij tijdens de afzonderingsperiode van het bedrijf worden afgevoerd, hetzij binnen 10 dagen voor de dag van verzending; alle paarden waaruit de zending bestaat moeten gemerkt zijn met een transponder en voorzien zijn van een paspoort als bedoeld in verordening (EG) nr. 504/2008. Het paspoort vermeldt het nummer van de transponder, de uitgevoerde AGID-tests en de resultaten daarvan. Het journaal wordt gecontroleerd; de paarden waaruit de zending bestaat dienen vergezeld te gaan van het gezondheidscertificaat voor fok- en gebruiksdieren of voor slachtdieren waarop de vermelding « Paardachtigen verzonden overeenkomstig Besluit 2010/346/EU van de Commissie » is aangebracht. 

Terug naar het begin van dit artikel

Websites en literatuur


Websites   

Literatuur

  1. Alnaeem AA, Hemida MG. Surveillance of the equine infectious anemia virus in Eastern and Central Saudi Arabia during 2014-2016. Vet World. 2019 May;12(5):719-723.
  2. Asseged BD, Habtemariam T, Tameru B, Nganwa D. The risk of introduction of equine infectious anemia virus into USA via cloned horse embryos imported from Canada. Theriogenology. 2012 Jan 15;77(2):445-58.
  3. Autorino GL, Eleni C, Manna G, Frontoso R, Nardini R, Cocumelli C, Rosone F, Caprioli A, Alfieri L, Scicluna MT. Evolution of equine infectious anaemia in naturally infected mules with different serological reactivity patterns prior and after immune suppression. Vet Microbiol. 2016 Jun 30;189:15-23.
  4. Bolfa P, Barbuceanu F, Leau SE, Leroux C. Equine infectious anaemia in Europe: Time to re-examine the efficacy of monitoring and control protocols? Equine Vet J. 2016 Mar;48(2):140-2.Brangan P, Bailey DC, Larkin JF, Myers T, More SJ. Management of the national programme to eradicate equine infectious anaemia from Ireland during 2006: a review. Equine Vet J. 2008;40(7):702-4.
  5. Cappelli K, Capomaccio S, Cook FR, Felicetti M, Marenzoni ML, Coppola G, Verini-Supplizi A, Coletti M, Passamonti F. Molecular detection, epidemiology, and genetic characterization of novel European field isolates of equine infectious anemia virus. J Clin Microbiol. 2011 Jan;49(1):27-33. Epub 2010 Nov 17.
  6. Cook SJ, Cook RF, Montelaro RC, Issel CJ. Differential responses of Equus caballus and Equus asinus to infection with two pathogenic strains of equine infectious anemia virus.Vet Microbiol. 2001;79(2):93-109.
  7. Cook RF, Barrandeguy M, Lee PA, Tsai CF, Shen YH, Tsai YL, Chang HG, Wang HT, Balasuriya UBR. Rapid detection of equine infectious anaemia virus nucleic acid by insulated isothermal RT-PCR assay to aid diagnosis under field conditions. Equine Vet J. 2018 Oct 24.
  8. Dong JB, Zhu W, Cook FR, Goto Y, Horii Y, Haga T. Development of a nested PCR assay to detect equine infectious anemia proviral DNA from peripheral blood of naturally infected horses. Arch Virol. 2012 Nov;157(11):2105-11
  9. Gethmann J, Zilow V, Conraths FJ, Probst C. Risk of equine infectious anaemia from horses imported in to Germany. Vet Rec. 2012 Oct 13;171(15):381.
  10. Hall FR, Pursell AR, Cole JR, Youmans BC. A propagating episode of equine infectious anemia on a horse farm. 1988;193(9): 1082-1084.
  11. Haneveld JK. [Infectious anemia in Belgium]. Tijdschr Diergeneeskd. 2010 Apr 1;135(7):292.
  12. Issel CJ, Rushlow K, Foil LD, Montelaro RC. A perspective on equine infectious anemia with an emphasis on vector transmission and genetic analysis. Vet Microbiol. 1988;17(3):251-86.
  13. Issel CJ, Scicluna MT, Cook SJ, Cook RF, Caprioli A, Ricci I, Rosone F, Craigo JK, Montelaro RC, Autorino GL. Challenges and proposed solutions for more accurate serological diagnosis of equine infectious anaemia. Vet Rec. 2012 Nov 16.
  14. Issel CJ, Cook RF, Mealy RH, Horohov DW. Equine Infectious Anemia in 2014: Live with It or eradicate It? Vet. Clin. Equine 2014; 30: 561-577.
  15. Kahn CM, Line S, editors. The Merck veterinary manual [online]. Whitehouse Station, NJ: Merck and Co; 2006. Equine infectious anemia. Available at: http://www.merckvetmanual.com/mvm/index.jsp?cfile=htm/bc/52800.htm. Accessed 21 Jun 2009.
  16. Kaiser A, Meier HP, Straub R, Gerber V. [Equine Infectious Anemia (EIA)]. Schweiz Arch Tierheilkd. 2009 Apr;151(4):159-64.
  17. Kemen MJ Jr, Coggins L. Equine infectious anemia: transmission from infected mares to foals. J Am Vet Med Assoc. 1972;161(5):496-9.
  18. Kuhar U, Zavrsnik J, Toplak I, Malovrh T. Detection  and molecular characterization of equine infectious anemia virus from field outbreaks in Slovenia. Equine Vet. J. 2014; 46: 386-391.
  19. More SJ, Aznar I, Myers T, Leadon DP, Clegg A. An outbreak of equine infectious anaemia in Ireland during 2006: the modes of transmission and spread in the Kildare cluster. Equine Vet J. 2008;40(7):709-11.
  20. Motie A. An outbreak of suspected equine infectious anaemia in Guyana. Br Vet J. 1986;142:36-40
  21. Murphy FA, Gibbs EPJ, Horzinek MC, Studdert MJ, editors. Veterinary virology. San Diego, CA: Academic Press; 1999. Equine infectious anemia;. p. 575-576.
  22. Nardini R, Autorino GL, Ricci I, Frontoso R, Rosone F, Simula M, Scicluna MT. Validation according to OIE criteria of a monoclonal, recombinant p26-based, serologic competitive enzyme-linked immunosorbent assay as screening method in surveillance programs for the detection of Equine infectious anemia virus antibodies. J Vet Diagn Invest. 2016 Mar;28(2):88-97.
  23. Nardini R, Autorino GL, Issel CJ, Cook RF, RicciI, Frontoso R, Rosone F, Scicluna MT. Evaluation of six serological ELISA kits available in Italy as screening tests for equine infectious anaemia surveillance. BMC Vet Res 2017; 13: 105 – 112.
  24. O'Brien K, Wildman S, Rowlands D. Communication in relation to equine infectious anaemia in Devon. Vet Rec. 2010 Oct 9;167(15):588.
  25. Ricotti S, Garcia MI, Veaute C, Bailat A, Lucca E, Cook RF, Cook SJ, Soutullo A. Serologically silent, occult equine infectious anemia virus (EIAV) infections in horses. Vet Microbiol. 2016 May 1;187:41-9.
  26. Sellon DC. Equine infectious anemia.Vet Clin North Am Equine Pract. 1993;9(2):321-36.
  27. Scicluna MT, Issel CJ, Cook FR, Manna G, Cersini A, Rosone F, Frontoso R, Caprioli A, Antognetti V, Autorino GL. Is a diagnostic system based exclusively on agar gel immunodiffusion adequate for controlling the spread of equine infectious anaemia? Vet Microbiol. 2013 Jul 26;165(1-2):123-34.
  28. Scicluna MT, Autorino GL, Nogarol C, Ricci I, Frontoso R, Rosone F, Nardini R. Validation of an indirect ELISA employing a chimeric recombinant gag and env peptide for the serological diagnosis of equine infectious anemia. J Virol Methods. 2018 Jan;251:111-117.
  29. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan MM, Goehring LS, Koopmans MP, van Rijn PA, van Maanen C. ['Emerging vector-borne diseases' in the horse]. Tijdschr Diergeneeskd. 2009 May 15;134(10):439-47.
  30. Spyrou V, Papanastassopoulou M, Psychas V, Billinis Ch, Koumbati M, Vlemmas J, Koptopoulos G. Equine infectious anemia in mules: virus isolation and pathogenicity studies. Vet Microbiol. 2003;95(1-2):49-59.
  31. Stein CD, Mott LO. Studies on congenital transmission of equine infectious anemia . Vet Med. 1942;37:37-77.
  32. Stein CD, Osteen OL, Mott LO, Shahan MS. Experimental transmission of equine infectious anemia by contact and body secretions and excretions. Vet Med. 1944;39:46-51.
  33. Tashjian RJ. Transmission and clinical evaluation of an equine infectious anemia herd and their offspring over a 13-year period. J Am Vet Med Assoc. 1984;184(3):282-288.
  34. Van Maanen C. Progressive control of equine infectious anaemia through more accurate diagnosis. Vet Rec. 2013 Feb 23;172(8):208-9.
  35. World Organization for Animal Health (OIE). Manual of diagnostic tests and vaccines for terrestrial animals [online]. Paris: OIE; 2008. Equine infectious anemia. Available at: http://www.oie.int/eng/normes/mmanual/2008/pdf/2.05.06_EIA.pdf.
  36. World Organization for Animal Health (OIE). World animal health information database (WAHID) [database online]. Equine infectious anemia. Paris:OIE;2009. Available at: http://www.oie.int/wahis/public.php?page=disease_status_lists.

 

Terug naar het begin van dit artikel

Oude browser

We zien dat u gebruik maakt van een verouderde browser. Niet alle onderdelen van de website zullen daardoor goed functioneren. Download nu de laatste versie van uw browser om veilig te kunnen surfen.

GD maakt gebruik van cookies om onze website te analyseren en de functionaliteit te verbeteren. Meer info vind je in ons cookiebeleid.