Fase 1: ei-uitscheiding door geïnfecteerde gastheer
Een volwassen leverbot kan per dag 4.000 tot 7.000 eieren produceren die in de mest terecht komen. Deze eieren kunnen in de zomer drie tot tien weken overleven in de mest. In de winter is dat tot zes maanden.
Fase 2: vrijkomen trilhaarlarven
Uit het leverbotei komt een trilhaarlarve (miracidium) die op zoek gaat naar een leverbotslak. Dit proces verloopt optimaal bij 15 tot 26 graden Celsius.
Fase 3: trilhaarlarve op zoek naar een leverbotslak
De trilhaarlarve moet binnen 24 uur een leverbotslak vinden om te overleven. Leverbotslakken gedijen beter in een micro-omgeving onderhevig aan overstroming en droogstand dan in permanent natte gebieden. Een daling van de zuurgraad leidt tot een minder goed milieu voor de leverbotslak. De optimale temperatuur voor ontwikkeling van de leverbotslak is 18 tot 27 graden Celsius. Onder de 10 graden Celsius staat de ontwikkeling stil. Afhankelijk van het beschikbare voedsel en de parasitaire infectie van de slak, is deze in drie tot vier weken geslachtsrijp. De leverbotslak kan twaalf tot zestien maanden oud worden en in die periode duizenden slakkeneieren produceren.
Fase 4: infectie en ontwikkeling in leverbotslak
In de slak vermeerdert de trilhaarlarve zich, afhankelijk van de temperatuur, binnen twee tot drie maanden via verschillende larvale stadia tot 200 staartlarven (cercariën). Doordat de ontwikkeling van leverbotei tot trilhaarlarve alleen bij temperaturen boven de 10 graden Celsius plaatsvindt, zullen onder Nederlandse omstandigheden leverbotslakken alleen dan worden geïnfiltreerd (geïnfecteerd). Deze periode loopt normaal gesproken van eind april tot november.
Fase 5: vrijkomen van staartlarven uit de slak en inkapselen tot cyste
Bij vochtige omstandigheden verlaten de staartlarven de slak (shedding) en gaan zwemmend op zoek naar grassprieten. Ze zetten zich af op het gras, verliezen hun staart en kapselen zich binnen enkele uren in tot besmettelijke cysten (metacercariën).
Verspreiding van de staartlarven uit leverbotslakken gebeurt onder Nederlandse omstandigheden voornamelijk in nazomer en herfst. De gevaarlijkste periode voor het opnemen van besmettelijke cysten (leverbotbesmetting) is in Nederland van augustus tot april.
Fase 6: Opname van besmettelijke cyste door gastheer en ontwikkeling
De gastheer neemt besmettelijke cysten op met het gras en binnen enkele uren ontstaan in de dunne darm minuscuul kleine leverbotjes die zich door de darmwand boren en na vier tot zes dagen de lever bereiken. Na een trektocht van vijf á zes weken komen ze zeven weken na infectie in de galgangen aan. Vanaf tien weken na infectie zijn de botten volwassen en produceren eieren die met de mest op het land komen.
In een rund loopt de levensduur van een leverbot uiteen van zes maanden tot twee jaar, maar bij uitzondering kunnen leverbotten soms tot meerdere jaren na infectie in de galgangen verblijven. Bij schapen kan dat in uitzonderingsgevallen nog langer duren.
Verschijnselen acute versus chronische leverbotbesmetting
Leverbotinfecties kunnen zich als acute of chronische infecties presenteren. Bij acute leverbotinfecties treedt sterfte op door verbloeding als gevolg van perforatie van de lever door duizenden jonge leverbotjes. Vooral schapen en geiten zijn gevoelig. Ze sterven zonder voorafgaande verschijnselen vijf tot zeven weken na een massale infectie.
Chronische leverbot komt vooral voor bij het rund maar ook bij andere diersoorten. Bij runderen zijn de klinische verschijnselen vaak aspecifiek en bestaan uit verlaagde melkproductie, slechte groei van vooral jongvee, verminderde weerstand, verminderde vruchtbaarheid en te vroeg afkalven. Bij schapen en geiten veroorzaakt de volwassen leverbot irritatie en ontsteking van het leverweefsel met groeistilstand, gewichtsverlies en bloedarmoede als gevolg. Tussen de kaaktakken kan oedeem voorkomen. De vacht is dor en in de buikholte kan veel vocht voorkomen. Drachtige dieren kunnen verwerpen.
Terug naar het begin van dit artikel
Diagnose van Leverbot
Acute leverbot is alleen aan te tonen door middel van pathologisch onderzoek en bloedonderzoek. Chronische leverbot is aan te tonen door bloed-, tankmelk- en mestonderzoek en door pathologisch onderzoek.
Besmettingsroute
Zonder de leverbotslak Galba truncatula komt geen leverbot voor. Deze tussengastheer leeft op plaatsen waar de bodem het grootste deel van het jaar vochtig is, zoals in greppels, slenken, vertrapte slootkanten en kwelplaatsen achter dijken. De leverbotslak heeft nauwelijks last van strenge winters, maar is wel gevoelig voor droogte. Onder de 10 graden Celsius vindt geen ontwikkeling van leverbot buiten de gastheer plaats. Leverboteieren die vóór mei op het weiland terecht komen, kunnen zich na vermeerdering in de leverbotslak vanaf augustus hebben ontwikkeld tot besmettelijke cysten. Leverbotinfecties vinden vooral plaats in de periode vanaf augustus tot november. Besmettelijke cysten kunnen bij lage temperaturen en voldoende vocht overleven en dus ook in de wintermaanden bij weidende dieren infecties veroorzaken.
Tankmelkonderzoek bij melkvee
Bij melkvee is tankmelkonderzoek een goede eerste stap om te onderzoeken of op een bedrijf sprake is van leverbot.
Bloedonderzoek
Vanaf drie weken tot twaalf weken na opname van metacercariën kan met ELISA een infectie worden aangetoond. Bij voorkeur worden dieren in hun eerste weideseizoen onderzocht.
Mestonderzoek
Vanaf tien tot twaalf weken na opname van metacercariën komen leverboteieren voor in de mest; dan is mestonderzoek mogelijk. Mestonderzoek kan individueel worden uitgevoerd, maar ook via een mengmonster. Zo krijgt u een goede indruk of sprake is van een leverbotinfectie.
Alleen als door onderzoek een infectie is aangetoond is behandeling te adviseren. Overleg dit met uw dierenarts.
Leverbotinfecties kunnen in bijna heel Nederland voorkomen. Steeds vaker komt deze parasiet voor op bedrijven waar in het verleden geen problemen voorkwamen. Onderstaande factoren beïnvloeden het voorkomen van de leverbotslak.
Vochtig en warm weer
De leverbotslak Galba truncatula houdt van vochtige omstandigheden en de ontwikkeling van de parasiet in de slak is afhankelijk van vocht en temperatuur. Onder gunstige weersomstandigheden kunnen besmettelijke cysten vanaf augustus op het gras worden afgezet. Bij temperaturen boven de 10 graden Celsius blijft de ontwikkeling doorgaan.
Vochtige percelen
Leverbotinfecties treden vooral op in gebieden met een hoge grondwaterstand. Water is nodig voor het overleven van de leverbotslak en verhoging van het grondwaterpeil leidt tot uitbreiding van het leefgebied van deze slak. Weidende dieren lopen van september tot april de grootste kans om een infectie op te doen met leverbot.
Verhoogde waterpeilen
De weidegebieden van Utrecht, Zuid- en Noord Holland zijn beruchte leverbotgebieden. Daarnaast komen regelmatig infecties voor in het weidegebied in Friesland, de gebieden langs de Drentse Aa, de IJssel en tussen de grote rivieren. Door verhoging van het grondwaterpeil neemt de kans op leverbotbesmettingen toe.
Beweiden door schapen of geiten (winter)
Schapen en geiten kunnen door uitscheiding van leverboteieren zorgen voor verspreiding van infecties en verhoging van infectierisico, ook op rundveebedrijven. Het is verstandig daar rekening mee te houden.
Relatie met salmonella
Door een leverbotinfectie vermindert de weerstand van het rundvee, wat dieren vatbaarder maakt voor een infectie met bijvoorbeeld salmonella. Op bedrijven met leverbot is een succesvolle bestrijding van salmonella vaak alleen mogelijk in combinatie met de aanpak van leverbot.
Grootte slakkenpopulatie
Verhoging van de grondwaterstand kan de biotoop aantrekkelijker maken voor de leverbotslak Galba truncatula. De grootte van de slakkenpopulatie en het aantal op het weiland gedeponeerde leverboteieren zijn bepalend voor de besmetting die op het gras wordt afgezet.
Aankoop dieren
Door aankoop van dieren is het mogelijk om met leverbot besmette dieren binnen te halen. Dit hoeft voor de rest van het bedrijf geen problemen te geven als de tussengastheer de leverbotslak niet aanwezig is. Op bedrijven waar de leverbotslak wel aanwezig is alertheid geboden. Ook resistentie tegen triclabendazol kan door de aankoop van dieren op een bedrijf worden binnengehaald. Aangevoerde dieren in quarantaine zetten, onderzoeken en indien nodig behandelen, kan problemen in de toekomst voorkomen.
Terug naar het begin van dit artikel
Leverbotkartering en beweiden
Op bedrijven waar leverbotinfecties voorkomen, kunnen risicovolle percelen in kaart worden gebracht via kartering waarbij de aanwezigheid van leverbotslakken in kaart gebracht wordt gebracht. Met deze informatie kunnen veehouders risicopercelen in risicovolle periodes (augustus tot maart) mijden voor beweiding. GD kan u hierbij van dienst zijn. Hiervoor kunt u contact opnemen via 0900-1770.
Ontwatering
Hoe vochtiger het land, hoe groter de kans op een leverbotbesmetting. Drainage en greppelonderhoud zijn belangrijk bij het verkleinen van het risico op leverbotbesmettingen.
Eerst onderzoeken
Bedrijven doen er verstandig aan om te bepalen of leverbot voorkomt. Vervolgens is het leverbotvrij maken van dieren de belangrijkste stap op de cyclus te doorbreken. GD beschikt over verschillende mogelijkheden van onderzoek.
Toenemende resistentie van de leverbot voor triclabendazol
Triclabendazol is een veel gebruikt leverbotmiddel maar in 1998 werden de eerste gevallen van resistentie bevestigd. De jaren na 1998 is het aantal bedrijven met leverbotresistentie voor triclabendazol gestaag gestegen. De situatie tot na de winter van 2014/2015 staat vermeld in onderstaande Figuur.

Figuur 2: Overzicht van leverbotresistentie voor triclabendazol in Nederland op via GD gecontroleerde bedrijven
Het is hierdoor in deze gebieden op sommige bedrijven steeds lastiger om leverbot te bestrijden. Preventie is daarom essentieel. Hierbij spelen kartering en het mijden van deze gebieden in risicoperioden een belangrijke rol.
Meer informatie
Terug naar het begin van dit artikel